Mikos op Reis: Bosnië-Hercegovina (deel 2)
Geplaatst: ma 24 jun 2024, 18:33
Mikos op Reis: Bosnië-Hercegovina (deel 2)
We pikken de draad op in Livno, waar ik in het eerste deel ben geëindigd.

Dinsdag 4 juni
Ik ben weer eens de enige in de ontbijtzaal. Het went. Bij het uitchecken zit dezelfde knul er die me gisteren heeft ingecheckt.
‘Vandaag is het weer een stuk beter!’ zegt hij vrolijk. En gelukkig maar.

Naar Jablanica, mijn volgende stop, zijn er weer drie keuzes. De ene via het Nationaal Park waar ik morgen een dag voor heb uitgetrokken, een die de andere twee routes en de route die ik heb uitgekozen; net een paar kilometer meer, qua reistijd ook net een paar minuten langer, maar met drie grote pluspunten. De eerste is een brug in the middle of nowhere, de tweede de mogelijkheid de wilde paarden van Livno te zien en als laatste het stuwmeer van Ramsko Jezero.

De brug is snel gevonden. Dan moet ik er nog komen. Na wat heen en weer rijden ontdek ik een slecht begaanbaar pad naar beneden. Eerst parkeer ik de auto vrij hoog en denk ik lopend het laatste stuk af te dalen. Maar hoewel mijn rechterknie gisteren wel weer aardig wilde, is hij vandaag op de een of andere manier weer wat stijf. En als de GPS laat zien dat het een meter of twintig dalen, maar terug weer stijgen is, kies ik ervoor met de auto te kijken hoe ver ik kom. Dat gaat, hoewel traag, heel aardig. En zo sta ik ineens naast de oude brug geparkeerd. Het is een oude Romeinse brug over rivier Šuici, voorheen liep hier de oude Romeinse weg. Daarvan is niks meer terug te zien, de brug ligt er wel nog in redelijke staat bij. Terug omhoog is met de auto ook weer een redelijke uitdaging, maar als het heen lukt, moet het terug ook wel gaan.

Daarna rijd ik verder de slingerende bergweg af. Ik kom in een of ander machtig mooi maanlandschap terecht; aan alle kanten steen met hier en daar wat gras. Het doet op de een of andere manier wat Canadees aan. En dan is ineens alles wat steen en rots is verdwenen en rijd ik tussen de groene velden. De wilde paarden laten zich helaas niet zien. Wel koeien. Ook mooi.


Na ruim een uur rijden kom ik aan bij een uitzichtpunt over Ramsko Jezero. Dit is, net als het Buško jezero bij Livno, een kunstmatig aangelegd meer. Maar deze ligt er zo mogelijk nóg mooier bij als dat van gisteren. Door de aanleg ontstonden er eilandjes en schiereilandjes en met de zon erop is het een prachtig zicht over het resultaat.

Een bezoekje aan het fransiscanenklooster op een van de eilandjes, het gifgroene Šćit (waarvan ik het vermoeden heb dat je dat uitspreekt als shit), onderbreekt de autotocht nog wat verder. Voor 5KM mag ik het bijna uitgestorven complex bekijken, evenals het etnografisch museum op het terrein. Dat de deur daarvan dicht is en ik er ondanks ervoor betaald te hebben niet binnenkom, doe ik maar af als Balkan…


Daarna slingert de weg verder en verder naar beneden, tot ik op mijn bestemming van vandaag kom: Jablanica. Zoals wel vaker zit ik er met mijn verwachting helemaal naast; het blijkt een dorpje te zijn waar de wegen uit vier verschillende richtingen samenkomen en het geheel wordt omringd door de bergen. Wederom een plaatje.

Het hotel waar ik verblijf heb ik geboekt voor twee nachten. De receptionist is vriendelijk en vraagt welke route ik heb genomen en vervolgens of ik de paarden heb gezien. Maar die graasden kennelijk elders. Hij vraagt of ik verder nog vragen heb.
‘Ja, ik wil straks graag twee emmers lenen, want ik heb wat handwas om te doen.’
‘In de kast kunt u het formulier vinden om kleding te laten wassen.’
‘Oh nee, dat doe ik zelf wel, hoor. Ik heb alleen twee emmers nodig.’
Hij kijkt me wat glazig aan en zegt:
‘We hebben een policy dat dat niet mag op de kamer.’
‘Wat is dat nu weer voor onzin? Zodat jullie er geld aan kunnen verdienen, zeker. Dat is veel te duur.’
Voor de vorm gaat hij het nog vragen aan de aanwezige manager die staat te duimendraaien voor haar kantoor. Ze schudt nee. De receptionist komt terug en bevestigt het nog eens.
‘Dan niet, dan doe ik het wel in de gootsteen.’
Ben ik moe van het reizen en begin ik kortaf te raken of gaat dit nergens over?
Zodra mijn spullen op de kamer aanwezig zijn, doe ik mijn handwas in de gootsteen. Die hang ik netjes verstopt in de kast te drogen, zodat we daar in ieder geval geen gezeur mee krijgen. Bij de receptie staat er inmiddels een aardige dame die weinig Engels spreekt. Ik vraag of ze een kaart vanbhet Nationaal park hebben, maar dat is zonder Translate al te moeilijk. Het uiteindelijke antwoord schiet ook niet op: een kaart hebben ze niet, mijn vraag of er een bezoekerscentrum is wordt positief beantwoord. Even zoeken op internet levert me op dat dat bezoekerscentrum midden in het park ligt, op drie kwartier rijden, dus daar heb ik nu ook niks aan. Nou ja, daar kan zij ook niks aan doen.
Het dorpje zelf stelt niet zo heel veel voor. Maar dat maakt het nog niet meteen niet noemenswaardig. Want er is iets waar Jablanica om bekend staat en dat heeft te maken met treinen. Ik rijd de kilometer naar het Museum of the Battle for the wounded at Neretva. De rivier Neretva stroomt hier door het dorpje en een spoorlijn kruiste die middels een spoorbrug tot in de Tweede Wereldoorlog. Keizer Tito, die van die halfvergane trein die ik gisteren tegenkwam, gaf opdracht km de spoorbrug hier in Jablanica op te blazen, zodat de Duitsers zouden denken te weten in welke richting de verzetsstrijders verder zouden gaan. Het plan werkte, waarna hij meteen een noodbrug aan liet leggen om de gewonden over te vervoeren.

Het museum gaat er uitgebreid op in. Er zijn vele voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog te vinden, waar ik snel langsloop. Wat ik interessanter vind, is de documentaire die ze draaien over een Bosnische film die hier in Jablanica is opgenomen over de strijd rondom de brug. Waarbij goud geld is betaald in 1969, omgerekend 12 miljoen Dollar, om die film te draaien en waarbij de regisseur het lumineuze idee had om de intussen nieuw gebouwde brug voor de film… opnieuw op te blazen. Dat was allemaal mogelijk omdat Tito zelf overal groen licht voor gaf. Pantservoertuigen en wapens de rivier induwen voor de film? Geen probleem! Met het ruime budget kwam een acteur als Orson Welles graag opdraven. In de zestien maanden die het duurde om de film te draaien, ging er een compleet bataljon Joegoslavische soldaten doorheen, ruim 10.000.

Dat opblazen van de brug ging trouwens niet helemaal lekker; doordat de rook van de explosie bleef hangen, waren de beelden ervan niet bruikbaar… Hoe los je dat op? Precies, gewoon opnieuw opbouwen en nog een keer opblazen. Ook nu bleef het rook-probleem bestaan. En dus werden, aldus het internet, uiteindelijk beelden van een model in een studio gebruik voor de film. Volgens de regisseur in de documentaire die in het museum draait was dat onzin. Tsja… Voor wie de film eens wil zien: Battle of Neretva. Pablo Picasso schijnt de filmposter destijds zelf gemaakt te hebben.

Buiten het museum ligt de opgeblazen brug uit de film er nog altijd. Het onderste gedeelte zou door de jaren heen door de rivier zijn weggesleept, dus wat daar ligt is opnieuw gebouwd en geplaatst. Aan de kant van het dorp staat er een replica van een stoomlocomotief opgesteld, met daarachter dus de naar beneden hangende brug.
‘We hebben de brug opgeblazen, zodat het een toeristische attractie zou kunnen worden,’ aldus de regisseur, ‘Maar of dat tegenwoordig nog wel lukt?’ vroeg hij zich af in de documentaire. Nou, dat lukt zeker.

Daarna bezoek ik de buurt aan de overkant van de brug. De spoorlijn is verlegd toen er krachtigere treinen kwamen te rijden, waardoor het oude tracé tegenwoordig een weg is die de spoortunnel van vroeger gebruikt. Bovenop de tunnel loopt de nieuwe spoorlijn. En er ligt een station.


Nou ja, station. Er staat een klein, afgesloten gebouwtje waar op het raam een zeer karige dienstregeling is opgehangen. Wel vier treinen rijden er hier per dag; twee naar Čapljina tegen de Kroatische grens en twee naar Sarajevo. En daar moet je het mee doen. Een perron is er niet, behalve een drie meter breed betonnen plateau bij wijze van verhoging. Wanneer ik aan kom lopen, komt er net een trein naar Sarajevo tot stilstand. De trein bestaat uit een loc en een tiental Talgo-rijtuigen. Er gaan twee deuren open; een met een nieuwsgierige reiziger en een met de conducteur. De machinist tyfoneert, de conducteur zwaait af en de trein vertrekt weer. Er zijn drie mensen uitgestapt en drie mensen ingestapt. In de dienstregeling zie ik dat de trein tien minuten te laat is. En dat de volgende over twintig minuten komt. Dan kan ik wel even in de omgeving rondkijken. De trein de andere kant op komt ook tien minuten te laat binnen, maar hier stapt helemaal niemand in of uit. De machinist wacht kennelijk tot ik instap, maar dat doe ik niet. En dus vertrekt de trein uiteindelijk maar weer. De rust keert weer, de volgende trein gaat morgenochtend om 07.09 uur.


Dan kan ik ook weer terug naar de auto wandelen en naar het hotel. Daar staat de vriendelijke dame nog steeds achter de balie. Ik vraag of ik de spa mag zien en ze gaat me voor de lift in. In de kelder ligt de spa. Die bestaat uit een weinig interessante sauna, maar ook uit een vriendelijk ogend zwembad. Wanneer ik mijn interesse kenbaar maak en ga voelen wat de temperatuur is, loopt ze door naar de hoek en haalt ze er een thermometer uit het water. 28 graden. Dat is niet veel. Ik laat met mijn vingers zien hoe warm het water qua geslachtsdeel is en ze begint te lachen.
‘Zo koud, ja,’ zeg ik er maar bij. Ik krijg een badmantel en een handdoek voor het geval ik er gebruik van wil maken en we nemen afscheid.
Het eten in het restaurant smaakt prima. Wanneer een meisje voor de tweede keer in een uur tijd zegt dat ik haar kleren uit moet trekken en ik niet zo verlegen moet zijn, vraag ik de goed Engels sprekende ober of ze een cd draaien.
‘Ik geloof dat het een playlist is, hoezo?’
‘Nou, dit nummer hadden we net ook al…’
‘Ja, het is waardeloos…’ Hij loopt schouderophalend weg. Hij kan er verder ook niks mee…
Dan heb ik een probleem bedacht: in de brochure op de kamer staan de regels van dit hotel genoemd. Daarin staat niet alleen dat je geen zelf meegebrachte etenswaren op de kamer mag hebben en dat er geen enkel bezoek is toegestaan, maar dus ook dat je niet mag wassen, drogen en strijken op de kamer. Maar als ik ga zwemmen in het inpandige zwembad, wat ga ik dan doen met die natte zwembroek? Drogen op mijn kamer mag namelijk niet. En hoe moet dat met die natte handdoek na het douchen? Moet ik die dan direct afgeven aan de receptie? Vragen, vragen…
Ik trek maar een korte broek aan om te pootjebaden. Voor compleet zwemmen is het water me toch te koud. Misschien dat ik mijn vragen nog eens aan die Engels sprekende receptionist voorleg…
Woensdag 5 juni
Vandaag is een tussendag; geen gesleep met koffers, maar alle tijd om de omgeving eens rustig te bekijken. En die omgeving is vandaag Blidinje Park, een reservaat in de bergen op drie kwartier rijden van Jablanica. Net voor ik vertrek valt er een mailtje op de digitale deurmat met uitstekend nieuws. Met mijn hoofd in de wolken rijd ik weg van het hotel. De weg slingert rustig omhoog en komt dan plotseling terecht in Blidinje, wat een typisch geval van Polje is; karstgebergte. Zo goed als plat, maar volledig omgeven door bergen. En wat is het hier mooi!

Vandaag is een dag waarop de foto’s weer eens voor zich spreken. Ik rijd een stuk gravelweg met gaten op om bij de necropolis te kijken, een begraafplaats die in dit geval dateert uit de veertiende eeuw. Dat klinkt eerlijk gezegd spannender dan het is, want de grafstenen zijn matig onderhouden en daardoor zijn de ornamenten die er ooit op aangebracht zijn bijna niet meer te zien. Deze begraafplaats staat sinds 2016 op de Werelderfgoedlijst van Unesco, net als de andere begraafplaatsen die er in de omgeving van Jablanica over zijn gebleven.



Daarna rijd ik naar het Blidinje Jezero. Met het turkooisblauwe water en de ruige bergen erachter waan ik me in de Rocky Mountains. En dat op minder dan drie uur vliegen van huis! Wat is het hier mooi.

Dan rijd ik terug om nog een Geocache mee te pakken bij een fransiscanenklooster. De kerk staat er fraai bij in dit gebied. De cache kost wat moeite, maar ik weet die te vinden.

Iets verderop moet er nog een liggen. Ik parkeer de auto en laat mijn rugtas in de auto; die ga ik voor die 100 meter niet nodig hebben. Met een kleine afdaling kom ik uit op een idyllisch plekje waar het water van onder de rotsen wegstroomt. De bloemetjes kleuren geel en paars en de zon schijnt volop. Wat is het hier tof! De cache weet ik met wat moeite te achterhalen. Daarna wil ik nog een stukje het water volgen. En als ik eenmaal een paar honderd meter onderweg ben, vind ik op mijn GPS een meertje waar ik ook wel naartoe wil wandelen. En dan bedenk ik dat ik de rugtas nog in de auto heb staan… Ik gok het er een keer op en wandel rustig door. Mijn (weinige) inspanning wordt beloond; ik kom uit bij een mooi gelegen meertje waar de brulkikkers achter elkaar aanzwemmen. En waar jammer genoeg de vliegen me lastig vallen. Het blijft dus bij een kort bezoek.

Eenmaal terug bij de auto is er niks aan de hand; alles staat rustig op me te wachten. Hier komt geen hond. Maar ik heb er wel een ontzettend fijne wandeling opzitten in de zon! En met een uitzicht waar je stil van wordt…
Ik rijd vervolgens rustig terug naar Jablanica, waar het begint te regenen. Zodra ik binnen ben in het hotel, begint het veel harder te regenen. Dezelfde receptionist die goed Engels spreekt staat achter de receptie. Hij is vriendelijk en vraagt vrolijk hoe mijn dag was. Nou, die was geweldig!
‘Het weer was boven goed vandaag? Mooi. Wat vond je van het park?’
Laat de foto’s dat maar samenvatten. We hebben het over Bosnië en hoe hij ertegenaan kijkt.
‘Als het aan mij ligt, splitsen ze alles gewoon op. Ieder zijn eigen land. Want het werkt niet, dat gedoe met alles samen. Ik ben een paar jaar geleden in Mostar geweest en daar heb ik gelogen over mijn afkomst. Ik heb gedaan alsof ik uit Kroatië kom, om geen gedoe te hebben. Dat is toch niet goed? Weet je wat het is? De Bosniakken trekken richting Europa, de Serviërs naar Rusland. Als de hoge omes dat eenmaal doorhebben, kunnen ze hier heel gemakkelijk een oorlog starten. Ik vrees ervoor dat dat gaat gebeuren. Gelukkig spreek ik Duits, dan kan ik naar een Duitstalig land vluchten, mocht het zo ver komen.’
Die mening had ik nog niet voorbij horen komen. Er komt iemand vragen naar het wachtwoord van de wifi.
‘Als je beneden bij het zwembad zit is er trouwens alleen ontvangst van hotel Jablanica,’ meld ik hem zodra de andere gast vertrokken is.
‘Ik weet het. Dat was vroeger dit hotel, ik weet alleen het wachtwoord daarvan niet. Maar we hebben nu nieuw management, de naam is ook nieuw.’
‘Ah, dat nieuwe management dat al die belachelijke regels verzint?’
Hij begint te lachen.
‘Ik weet het, ik ben het er ook niet mee eens…’
Ik neem hem dan ook niks kwalijk. Ik noem het voorbeeld van mijn natte zwembroek die ik niet in de kamer mag laten drogen.
‘Ik snap precies wat je bedoelt… maar ja, ze betalen me wel…’
Dan wordt het druk aan de balie en vertrek ik weer om wat van mijn eigen zaken af te handelen.
Na het eten, dat zowaar tegenviel doordat twee van de drie moeten zalm gortdroog waren maar wat netjes werd opgelost door mijn toetje dan niet te rekenen, wandel ik nog even door Jablanica. Er hangt mist rond de rivier die het allemaal nog net wat mystieke maakt dan het anders al is. Ook de locomotief wordt omringd door mist en de brug in het water lijkt uit een spookfilm te komen. Heel fraai.
Zodra ik het hotel binnen kom lopen, ziet de vriendelijke receptionist me binnenwandelen, hij heeft wel zin in een praatje. Het gesprek gaat van hot naar her, over de vele Arabische gasten die hier hebben geboekt, komen vragen naar de prijs voor een overnachting en dan onverrichter zaken weer vertrekken. Dat gebeurt namelijk voor mijn neus.
‘En dan komt hij vragen naar de prijs die hij zelf heeft geaccepteerd toen hij de reservering heeft gemaakt.’
Hij kijkt me veelzeggend aan.
‘Die prijs staat ze dan niet aan en dan vertrekken ze weer. Geen idee waar naartoe.’
Het gesprek gaat verder over mensen en Corona.
‘Ik heb nog wel een mooi verhaal voor je, waargebeurd. Toen Corona uitbrak, werkte ik in een papierfabriek waar ze kassabonnen maakten. Toen gingen mensen hamsteren, want ze dachten dat er een tekort aan toiletpapier was. Flauwekul natuurlijk, maar lichte paniek onder de mensen. Toen heeft mijn baas de machines zo aangepast, dat er toiletpapier op gemaakt kon worden. Shitty toiletpaper, literally, but toiletpaper. We draaiden ineens zoveel omzet dat iedereen in die maanden een extra bonus kreeg.’
Ik barst in lachen uit. Zoiets kan alleen maar in de Balkan. Briljant.
Donderdag 6 juni
Vandaag vertrek ik uit Jablanica, de koffer gaat weer achterin de auto. Er staat een enorme rit op het programma van liefst 50 kilometer naar Mostar. Mostar is de stad die symbool staat voor Bosnië; u weet wel, dat ene plaatje van die Ottomaanse brug. Dat is in Mostar.

De weg is rechttoe, rechtaan vanuit Jablanica. Omdat ik in het hotel pas uit hoef te checken om 12.00 uur en ik niet ver hoef te rijden, vertrek ik rond 11.45 uur. De weg slingert ontzettend mooi langs de rivier en door de vallei. Het is warm vandaag, met 27 graden in Jablanica. En 31 in Mostar. De rit is prima te doen en net voor ik Mostar inrijd, stop ik nog even bij de INA om de tank vol te gooien. Voor 1,33 euro per liter gooi ik de tank na 691 kilometer rijden weer helemaal vol. En er had nog wel 200 kilometer ingezeten…

Omdat Mostar een oude binnenstad heeft en ik een hotel met gratis parkeerplaats heb geboekt vlakbij de brug, vrees ik een beetje voor straatjes zoals in Gjirokaster in Albanië; steegjes zo breed als je auto en dat is het wel. Maar op een onaangekondigde omleiding door werkzaamheden na die ervoor zorgt dat ik in tegengestelde richting de woonwijk uitkom en ik een keer op zijn Balkans moet keren, rijd ik zonder problemen de straten van de binnenstad in. Sterker nog, er is ruimte zat. Ik parkeer de auto op de parkeerplaats achter het hotel.
‘Ben je met de auto?’ vraagt de vriendelijke receptioniste.
‘Ja, die staat al achter.’
‘Mooi, hoef ik je dat al niet uit te leggen. De tijden van het ontbijt staan hier…’
‘Gezien. En het bordje met de uitchecktijd staat daar en dit is het wachtwoord van de wifi,’ ben ik haar voor, wijzend naar de bordjes op de balie.
‘Wat fijn om een keer een gemakkelijke gast te hebben die het zelf allemaal al wel doorheeft!’ lacht ze me tegemoet. ‘Je wilt niet weten hoe vaak mensen terugkomen om die dingen te vragen.’
Compliment geaccepteerd. Ik krijg kamer 003, met plek voor 3 en een balkon.
Omdat het zo warm is en ik een zwart T-shirt had aangetrokken, trek ik eerst iets anders aan. En omdat het zo warm is en kleding snel zal drogen, doe ik eerst nog een handwasje. Het duurt dan ook even voordat ik klaar ben om de stad te gaan bekijken.

Maar na honderd meter weet ik het al; dit is dus niks voor mij. Het stikt hier van de toeristen die in de nauwe straatjes moeite moeten doen elkaar niet te verdringen, tussen de kitscherige souvenirwinkels, barretjes en restaurantjes met hoempapa-muziek. De brug is leuk om te zien, maar pas als ik een beetje uit de drukte heb weg kunnen lopen neem ik een eerste foto. Mijn hemel. Duits, Nederlands, Engels, Turks, alles hoor ik door elkaar gesproken worden. En dan op de brug mensen die een poging doen om je tegen te houden zodat ze een foto zonder andere mensen eromheen kunnen maken. Ga eens weg? Het is bovendien warm. Snel de binnenstad uitwandelen. Een kilometer verderop ligt het station van Mostar, misschien is dat de moeite. Onderweg passeer ik de “ruïne” van een winkelcentrum. Niks meer van over.

Zodra ik aan kom lopen, ben ik volledig bezweet. En het gebouw doet me direct aan het station van Skopje denken. Dat is geen goed teken. En inderdaad, alles grijs en grauw, geen hond te bekennen, laat staan treinen. Op een werktrein na en wat volk dat de koelte in het gebouw is komen zoeken is hier niets te doen.


En dus wandel ik maar terug naar het centrum. Ik weet nu iets beter wat me te wachten staat en het is ook iets rustiger dan daarstraks, dus ik kan hier en daar wat foto’s maken. Al snel stuit ik op een Amerikaans meisje dat met de brug op de achtergrond in een of ander opzichtig pakje een dansje staat te doen voor een filmende vriendin.
‘Wacht, ik moet dit stukje ook nog doen.’
En ze danst verder. Wat een flauwekul…
De oude, Ottomaanse brug waar Mostar zo om bekend staat, dateert uit 1566. Maar tijdens de Joegoslavië-oorlog brak er hier nog een strijd los; de Kroaten wilden in 1992 van Mostar de hoofdstad maken van hun eigen Kroatische republiek Herceg-Bosna. En daarbij werd ook de brug verwoest in november 1993. In februari 1994 werd de oorlog om Herceg-Bosna beëindigd. De brug werd met geld uit onder andere Turkije en Nederland in 2004 weer opgebouwd en staat nu symbool voor ‘verzoening’.


Vanaf een uitzichtpunt onderaan de brug zie ik hoe een paar Bosnische jongens op de rand van de brug staan en van plan zijn er vanaf te springen, de rivier in. Op de brug hoorde ik ze de toeristen al aanspreken, waarbij er een zei:
‘A little bit for everybody.’ Kijken moet dus geld kosten.
Een beetje stoer doen, beetje rekoefeningen en nog wat meer mensen aanspreken. Tot ik na een minuut denk: waar sta ik hier in de brandende zon eigenlijk op te wachten? En dus wandel ik de binnenstad weer in. Achter me hoor ik het publiek applaudisseren. Ik zal de viervoudige flikflak wel gemist hebben.

Om de hoek ligt in een uitgestorven straatje nog de ‘Crooked bridge”, een kleinere variant van de Ottomaanse brug. Hier is niemand. En dan wandel ik terug naar het hotel. Te warm, te druk, te gek. Nee, dit is leuk voor een uurtje. Niet langer.
‘Niks kopen op straat, hoor,’ had de receptionist me gisteren gewaarschuwd. Het is allemaal troep en het is voor toeristische prijzen.’
Je zou denken dat mensen daar dan niet intrappen, maar de meeste toeristen komen vanwege de goede ligging van Mostar vaak een dagje vanuit Kroatië (Dubrovnik en Split liggen beide op 2 uur rijden) en Montenegro de grens over. En in vergelijking met die landen is Bosnië spotgoedkoop, met name Kroatië. En dus lijkt alles hier een goede deal. Dat er dan ook nog voor het gemak in Euro’s afgerekend mag worden is helemaal ideaal! En de verkopers hier maar lachen… En geef ze eens ongelijk. Alleen bij mij gaat dat dus niet werken.

Crooked bridge
Zodra je trouwens het toeristische oude stadscentrum uit bent, loop je direct in een gemiddeld Bosnisch stadje. Het deed me wel wat aan Jajce denken; een centrum met wat interessante plekjes en daarbuiten kun je een kanon afschieten en is alles typisch Bosnisch; redelijk oud en hier en daar vervallen. Ze moeten het hier echt van die paar straatjes met oude kasseien hebben en de aantrekkingskracht van de brug.
Gelukkig is het op het balkon van het hotel goed toeven.
Na het simpele eten in het hotelrestaurant wandel ik nog even door de straatjes. Het is er beduidend rustiger geworden. Op de brug staan dezelfde jongens nog steeds toeristen geld af te troggelen voordat ze van de brug afspringen. De plotselinge warmte maakt me loom. Een verfrissende douche en hangen op het balkon met uitzicht over de stad Mostar staan voor de rest van de avond op het programma.
Vrijdag 7 juni
Met het ontbijt achter de kiezen pak ik nog een appel van de fruitschaal en wandel ik nog even de honderd meter naar de brug. Ook om kwart voor tien ’s ochtends zitten de uitbaters al op hun klandizie te wachten. Midden op de brug staat een Chinees voor de camera een verhaal over Bosnië op te hangen. Maar ik kan wel rustig over de brug heen en weer wandelen. Nee, Mostar is leuk voor een middagje, meer was voor mij niet nodig geweest.
Ik rijd de qua breedte meevallende straten van de stad uit en zet koers naar het zuiden. Maar eerst laat ik me nog even door de GPS leiden. Net buiten Mostar parkeer ik de auto op een ogenschijnlijk zijstraatje van een soort industrieterrein. Achter me ligt het vliegveldje van Mostar. Hier komen geen grote vliegtuigen, enkel wat propellertoestellen van het type ATR en Embraer. Ik parkeer net voor een ijzeren hek. De normale voorbijganger zou er geen aandacht aan besteden, maar wie goed kijkt ziet dat het een vrij breed pad is. En het na de oversteek met de doorgaande weg aan de andere kant in één streep met dezelfde breedte naar het met een groot hek afgesloten vliegveld loopt. Wat is hier gaande?

Ik passeer het hek, loop het pad uit de richting van het vliegveld af en loop de hoek om naar de ingang van een geheim tunnelstelsel. Hier zou Tito in het geniep zijn squadron van 18 tot 24 MiG’s hebben geparkeerd. Tegenwoordig is het enkel een verlaten tunnel. Een van het type zoals op de grens met Kroatië, waar ik vorige maand nog was. Machtig interessant.


Daarna vertrek ik richting park Hutovo Blato. Ik ben even klaar met de drukte van gisteren en wil graag de natuur in. Het is alleen 30 graden met volop zon, dus het zal een beperkte wandeling worden. Eenmaal geparkeerd bij het hotel dat het startpunt van de wandelingen vormt, staan daar ook 3 bussen met kinderen. Pfff… Ik wandel op goed geluk een richting uit en kom uit bij het vertrekpunt van de bootjes. Die zetten je over naar het eiland waar je nog volop kunt wandelen. Maar daar is het me vandaag echt te warm voor. En er komen net twee bootjes met kinderen aan. Wegwezen, dus.

Na een paar honderd meter kom ik bij het water uit. Heerlijk stil, niemand om me heen, op een visser na die me niet in de gaten heeft. Ik eet een broodje en wandel terug naar de auto.

De GPS wil me via Kroatië naar mijn bestemming van vandaag laten rijden, maar ik volg toch netjes de bordjes om binnen Bosnië te blijven. Er volgt een smalle bergweg die uitzicht geeft over het water van Svivatsko jezero. Alweer zo’n plaatje. Na een paar foto’s rijd ik verder en begint de weg slechter, smaller en slingerender te worden. Tot ik bovenaan kom, waar ik rechtsaf sla en er een glimmende, gladde weg als een biljartlaken zo strak voor me ligt. Hup, de snelheid weer naar 80 en gassen maar.

Na drie kwartier rijden kom ik aan in Neum. Dit is het enige stukje Bosnische kust. Het is maar liefst negen kilometer breed. Aan de westzijde kom je dan aan de Kroatische grens, aan de oostzijde kom je aan de… Kroatische grens. Inderdaad, dit smalle stukje land wordt aan alle kanten omgeven door Kroatië.
‘De rest hebben ze van ons ingepikt,’ aldus de receptionist in Jablanica.
Hierdoor ontstaat de situatie dat er dus negen kilometer Bosnische kust is, met een klein schiereilandje. Een kilometer uit de Bosnische kust ligt er een groot eiland dat aan Kroatië toebehoort. Met een grote brug ernaartoe, zodat verkeer dat van de ene kant naar de andere kant wil binnen Kroatië blijft en niet in 9 kilometer twee keer door de grenscontrole hoeft.
Daardoor is het enige Bosnische kuststadje Neum. En daar verblijf ik één nacht. Puur om even een iets andere omgeving te zien dan de prachtige bergen en meren. Heel even iets anders, met strand en zee.
Ik parkeer mijn auto op het laatste plekje op de volle parkeerplaats. Het is eigenlijk geen plek, door een of andere bloembak, maar ik parkeer er lekker toch. Balkan.
Ik wandel Grand Hotel Neum binnen, een enorme tent met 400 kamers. Bij de receptie zeg ik goedendag, er komt een minzaam goedendag terug. Ik zet mijn zonnebril af, zet mijn eigen bril op, pak mijn paspoort en dan kijkt al niemand van de vier receptionisten me meer aan. Sterker nog, er stapt een dame de lobby in en die wordt geholpen. Vooruit, de receptionist waar ik bij sta zal gedacht hebben dat ik nog niet klaar was. Zodra hij met de vrouw klaar is, stapt er een man achter me langs die meteen geholpen wordt. Ehm… dat gebeurt nog een keer met een groep die binnen komt wandelen en dan is mijn geduld op. Ik word hier gewoon genegeerd! Een keer kuchen hielp niet, dus dan maar wat harder praten.
‘Hellooooo? Gaat iemand me nog helpen?’ vraag ik wat luider dan normaal zodra de volgende wordt voorgetrokken, terwijl ik mijn paspoort omhoog houd.
Meteen valt de lobby stil. De receptionist die het dichtst bij me staat weet niet hoe snel hij bij me moet komen. Maar in plaats van vriendelijk te zijn, reageert hij heel kortaf. Maar ik sta hier toch echt al vijf minuten te wachten…
Check me dan maar in. Hij raffelt alles een beetje af en dan vertrek ik maar. Dit heeft toch geen zin.
Het hotel is enorm en gebouwd op een rots. De receptie zit op de vijfde verdieping, de lift naar de vierde brengt me naar beneden. De kamer geeft uitzicht over het strand en een stukje van Neum.

Nadat ik ben gesetteld, neem ik de lift naar de kelder. Achteraf heb ik geteld dat dat zeven verdiepingen naar beneden is. Vanaf de nulde verdieping. Ik kom uit bij een enorm dikke deur en een lange tunnelgang, met aan het einde nog eens zo’n zelfde dikke deur.
‘Dat was inderdaad vroeger een bunker. Het hele hotel was een grote schuilplaats ten tijde van de oorlog. Maar het fijne weet ik er niet van,’ vertelt een van de vriendelijke receptionistes me ’s avonds wanneer ik er naar vraag.
Ik kom uit bij het kiezelstrandje. Daar zitten wat echte strandgangers met kinderen en er zijn wat barretjes met muziek. Snel doorlopen, dus.

Ik loop over de smalle promenade waar wat lokalen hangen op een rand, wat zwemmen in de zee of zonnebaden op de promenade. En zo wandel ik het stadje in, dat het duidelijk van het toerisme moet hebben. Ik kan me voorstellen dat als half Bosnië hier ’s zomers komt zonnen en zwemmen, ze snel binnenlopen. En als dagjesmensen vanuit Kroatië komen omdat het hier zo goedkoop is…


In de kelder van de kerk zijn er appartementen beschikbaar…
Via een Geocache klim ik weer een eindje omhoog. Er staat een mooie kerk waarvan de deur vreemd genoeg gesloten is. En dus wandel ik maar weer terug naar het hotel. Een kijkje bij het binnenzwembad en bij de “infinity pool” op het dak laten me zien dat ik straal vergeten ben dat het vrijdag is en dus het weekend begint; het is druk. Niks voor mij.

Ik neem de lift nog eens naar het strand en ga rustig op een terrasje zitten met uitzicht over de baai. Na wat gedronken te hebben wandel ik naar het kiezelstrandje om te pootjebaden en eens rond te kijken naar alle mensen.
Het eten is inbegrepen bij de kamerprijs, daar had ik voor het gemak voor gekozen. Dat is natuurlijk in buffetstijl en van de categorie massa is kassa. Bij het inchecken had ik al zo’n stom papieren bandje om mijn pols gekregen, zodat iedereen kan zien in welk hotel ik zit en dat ik iets wel of niet mag. Verschrikkelijk.
Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat de keuze voor één avond prima is. Als je dit drie dagen voorgeschoteld krijgt, zoals de meeste gasten die hier verblijven vermoed ik, dan is het rap saai. Jammer dat het snel koud wordt. Maar ik was positief verrast. Daarna is deze dag alweer voorbij.
Ondanks de strubbelingen bij het inchecken heb ik het kennelijk heel erg naar mijn zin, want de dagen vliegen steeds sneller voorbij..!
Zaterdag 8 juni
Na het ontbijt is het om 10.00 uur al uitchecken. Aan de receptie wordt mijn armbandje afgeknipt nadat ik vraag of de receptionist me wil bevrijden van deze gevangenis. Snel weg uit deze ballentent. Massa is kassa, maar dat is niet aan mij besteed.

Ik rijd Neum uit via dezelfde strak gelegde weg als waar ik gisteren over binnen ben gekomen. Tot ik afsla voor een Geocache bij de ruïne van een kasteel. Daarna stel ik de GPS in op mijn bestemming van vandaag; Trebinje. Dat kan met flink omrijden over de strakgelegde weg, via een slingerende bergweg en via een andere weg. Een spoorweg. Vandaag gaan we spoorzoeken!
In het plaatsje Hutovo draai ik namelijk de voormalige spoorweg op die liep van Mostar naar Hum, waar de spoorlijn splitste in een traject via Trebinje naar Nikšic in Montenegro (en waarvandaan het spoor verder liep naar Podgorica) en in een traject naar Dubrovnik in Kroatië. Het spoor werd in 1901 aangelegd tussen Trebinje en Hum en steeds verder uitgebreid, naar Nikšic in 1938 en Podgorica in 1948. In 1975 werd de lijn stilgelegd en sindsdien vervangen door asfaltwegen. Maar ze zijn hier niet gek en hebben de hele lijn opgezet als fietspad! Je kunt de hele spoorlijn af fietsen en daarbij zijn er op interessante punten bordjes neergezet met informatie.
Het is vandaag echter 31 graden en gevoelsmatig bloedheet. Fietsen gaat dus niet gebeuren. Maar een asfaltweg hoef je niet per se per fiets of motor af te rijden. Dat kan ook per auto…

Ik begin in Hutovo bij het station. De lijn is dan al gekomen vanuit Mostar, waarbij het traject tot aan Čapljina tegenwoordig nog steeds door de Talgo-trein naar Sarajevo bereden wordt. Daarna ligt het spoor er niet meer. Die slingerweg waar ik gisteren overheen reed langs het Svitavsko jezero? Precies, die lag al naast het voormalige tracé.


Het station in Hutovo had ooit vier sporen, waarvan twee kopspoortjes. Tegenwoordig huist het postkantoor erin, doordeweeks en op zaterdag geopend tussen 7 en 10 uur…


Ik volg de spoorlijn die nu een doorgaande weg is geworden. Niet dat het asfalt veel breder is dan de voormalige smalspoorlijn. Gelukkig is het rustig. Vanaf hier speel ik voor stoptrein. Net wanneer ik denk dat dit op de fiets goed te doen moet zijn, gaat de weg ineens met gevoelsmatig 35% omhoog. Nee, dat had ik niet leuk gevonden. Maar na het passeren van het kunstmatig aangelegde meer is alles ineens weer helemaal vlak, zoals je dat van een spoorlijn verwacht.

In het volgende dorp, Turkovići, stop ik bij het voormalige station. Daar woont een ouder stel waarvan ik vermoed dat die hier al woonden toen de spoorlijn er nog lag. Er komen me twee Amerikanen op de fiets tegemoet. Met deze temperatuur zou ik dat niet heel erg grappig vinden, maar het deert hen duidelijk niet zoveel.

In Trncina ligt het voormalige station een stuk hoger dan het spoor ooit gelegen heeft. De bewoner komt over de reling hangen wanneer hij de motor van mijn auto uit hoort gaan. Even gedag zeggen, een foto maken en weer door.

Plotseling is het smalle weggetje een tweebaansweg en is er weer alle ruimte. Tot de asfaltweg rechtsaf de berg overgaat en de spoorlijn rechtdoor gaat. Ik ga ook rechtdoor en vind mezelf terug op de smalle asfaltweg. Ik neem de iets langere weg rondom de berg.



Dan kom ik in Ravno. Dit dorpje stelt iets meer voor en heeft ook een groter stationsgebouw. Goed onderhouden, het ziet er strak en uitnodigend uit. Geen wonder; het is een kroeg annex hotel geworden. Op het terras zitten de twee lokale politieagenten hun tijd uit. Het is ook warm. Ik trakteer mezelf op wat te drinken en zie dat ze hier fietsnietjes hebben, om je fiets tegenaan op slot te zetten. Hip, hoor. En er ligt een stukje van het oude spoor onder een glazen plaat. Daarna vervolg ik mijn weg weer.

Vanaf Ravno kan ik met de normale weg naar Trebinje, maar ik kan ook de spoorlijn blijven volgen. En dus kies ik voor dat laatste. Even buiten Ravno is er een uitkijkpunt gecreëerd, ingericht op autorijders, motorrijders en fietsers. Met name die laatste groep is goed bedeeld; er zijn speciale plekken ingericht om de fiets vast te maken en er zit meteen een moderne fietspomp bij. Goed geregeld!


Het volgende dorpje, Zavala, heeft ook nog het oude station staan, dat nu ingericht is als restaurantje. Ik kom op het verkeerde tijdstip, want alles zit dicht, maar het ziet er goed verzorgd uit. Ik maak nog een foto van waar de spoorlijn heeft gelegen en wie de foto ziet zal denken; maak dan een foto zonder die lelijke reling erop! Maar kijk nog eens goed naar die reling… Precies, daar hebben ze een spoorstaaf voor gebruikt.

De spoorbaan op een heel breed stuk.
De weg wordt kort daarop weer net zo smal als het smalspoor zelf. Gelukkig kom ik een tegenligger tegen op een punt waar het net wat breder is. Om de zoveel honderd meter ligt er overigens een inhaalstrookje, voor het geval het echt te gek wordt.
Net voor Poljice komt de vertraagde City Night Line me tegemoet in de vorm van een Duitse camper, waarvoor ik aan de kant moet. Die dingen zijn ook altijd te laat. Gelukkig is er een zijspoortje beschikbaar voor me. Mijn snelheid ligt onderweg niet boven de 50. Enerzijds omdat de staat van de weg dat niet toelaat, anderzijds omdat er achter elke bocht weer een Balkanees vandaan kan komen en die rijden hier echt niet anders dan normaal.




Bij Jasenica Lug is er nog een armsein te vinden. Volledig verroest, maar hij staat er nog wel. Er zit ook een Geocache in verstopt, maar dan wel helemaal bovenin. En 2 á 3 meter wil ik nog wel proberen, maar deze mast is 5 meter hoog en dan gaat toch echt mijn hoogtevrees opspelen. Ik laat de cache dus voor wat het is.

Veevervoer.

Het dorp erna is Hum. Hum was het grootste spoorwegknooppunt van de regio. 14 sporen lagen hier en alle soorten treinen stopten er; lokale stoptreintjes, doorgaande Intercitytreinen en natuurlijk goederentreinen. Dit was de plek waar de spoorlijn splitste; een traject naar Dubrovnik dat hier hemelsbreed 20 kilometer vandaan ligt en het traject naar Trebinje. Dat laatste blijf ik volgen. Maar eerst de huidige bezoekers van het station even begroeten; koeien met koebel klingelen bij iedere stap. Ze vinden mij even interessant als ik hen. Van het stationsgebouw staat alleen de buitenkant er nog. De rest is overwoekerd door de natuur, voor zover de koeien het niet onkruidvrij houden.
Het laatste stuk naar Trebinje gaat rap. De weg ligt er behoorlijk recht bij en ik tik zelfs de 60 aan. Door het gebruik van betonnen onderplaten klink ik nu zelfs als een voortdenderende trein. En dan houd de weg ineens op en moet ik invoegen op de normale weg die van Trebinje naar Dubrovnik voert. De oude spoorlijn lag ernaast. En zo rijd ik Trebinje binnen, langs het voormalige station waar ik later nog naartoe wandel. Trebinje ligt in de republiek Srpska, dus alles gaat weer zoveel mogelijk in het Cyrillisch en wordt vormgegeven door de Servische vlag.
Eerst inchecken. Daar had ik wat problemen mee verwacht. Deze trip had ik vooraf helemaal geregeld, alles was in kannen en kruiken. Totdat ik een bericht kreeg van hotel Leotar waar ik vannacht blijf logeren.
‘Sorry, hotel is full.’
Dat is raar, ik heb een bevestigde boeking. Dus maar niet op gereageerd. De dag erna:
‘Hello, sorry, hotel is full. Please cancel booking.’
Zeg, kom nou. Dus ik heb bij Booking aan de bel getrokken. Die reageerden dat ze wel even contact op gingen nemen. Een uur erna een bericht van het hotel:
‘Sorry voor het misverstand, we hebben een kamer voor u.’
Ja, ja.
Maar ik parkeer de auto voor de deur en wandel naar binnen. Ik meld me aan de receptie, waar ik niet word genegeerd, maar waar me te verstaan gegeven word dat de kamer pas over 10 minuten klaar is. Ik heb geen naam hoeven noemen, niks. Ik wil mijn paspoort overhandigen zodat ze mijn reservering op kan zoeken, maar dat is niet nodig:
‘Booking, yes?’
Ze weten hier dus heel goed wie ik ben. Mijn reputatie is me al vooruit gereisd kennelijk…
Tien minuten later kan ik de kamer in. Dit hotel is nog uit de tijd dat Stalin leefde en daarna is alles gebleven zoals het was. Behoorlijk oubollig, dus. En de wc blijft lopen, dus dat meld ik netjes. Ze gaan iemand aansturen. Een kwartier later komt de schoonmaakster puffend en hijgend de kamer binnen. Die weet ook niet wat ze ermee moet. Ze gaat iemand bellen, ze krijgen een verhitte discussie en daarna zegt ze dat ik moet wachten en ze verdwijnt. Ik wacht nu nog… En die wc die loopt wel door.

Ik wandel de stad in. Trebinje is heel lief aan het water gelegen en heeft een mooi oud centrum. Het lijkt er wel uitgestorven op deze zaterdag. Tot ik op het plein kom; hier zitten ze allemaal op het terras uit te hijgen van de warmte. En kennelijk zijn ze allemaal op de motor gekomen, want het staat er hier vol mee. Na een rondje neuzen door de straatjes, zie ik wat souvenirwinkeltjes. Niet dat ik daar naar op zoek ben, maar ik probeer toch eigenlijk altijd wel een kaartje naar huis te sturen. Maar die ben ik nog nergens tegengekomen, behalve in het hotel in Mostar, maar die stemden duidelijk nog uit de tijd dat het hier nog Joegoslavië heette en waren verkleurd en lelijk.





Ik heb vier verschillend winkeltjes bezocht en bij nummer vijf vraag ik aan het vriendelijke meisje of ze ook wel postkaarten heeft. Ja hoor, die foto’s in het rek aan de deur. Maar dat zijn meer afgedrukte foto’s dan kaarten. Daar denk ik nog even over na. Maar twee winkeltjes later heb ik al besloten dat ik terugga. Ze had het kennelijk al verwacht, want ze heeft een ander stapeltje voor me klaarliggen met meer van dezelfde foto’s. Ogenschijnlijk thuis geprint en bij sommige was de inkt meer op dan bij de andere, maar dat zal wel kunst heten.
‘Is deze brug hier in Trebinje?’ vraag ik wanneer ik naar een van de foto’s wijs.
‘Of course,’ zegt ze er bijna beledigd bij.
Ik vraag of ik ernaartoe kan wandelen en met Google Maps erbij legt ze me in haar beste Engels uit hoe ik er kom. Haar Engels is beperkt, maar ze probeert me heel vriendelijk te helpen. Ik merk dat ze het spannend en leuk tegelijk vindt. Ze vraagt hoelang ik in Bosnië ben, waar ik ben geweest en hoelang ik nog blijf. Ik vertel over Mostar en dat me dat dat tegenviel. Haar mond valt open van verbazing.
‘Ik vind Mostar geweldig. Het is Trebinje in het groot!’ zegt ze stralend.
Ik vertel meteen dat Mostar ook wel mooi is, maar dat die grote hoeveelheden toeristen voor mij niet hoeven. Net als in Durbovnik… dat snapt ze dan weer wel.
‘Ik wil je nog wat laten zien,’ zegt ze en ze pakt haar telefoon. Ze laat me een filmpje zien vanaf een van de berghellingen in de buurt waar geklommen en geabseild wordt, met uitzicht op de stad.
‘Is dat ver weg?’ vraag ik.
‘Uur of drie…’
‘Dat wordt dan voor de volgende keer…’
Ze knikt. Ik koop een paar kaartjes van haar en vraag naar het postkantoor. We vinden al snel uit dat dat net vijf minuten eerder gesloten is.
‘Maandag weer,’ zegt ze.
‘Bedankt voor de tips, ik ga die brug bezoeken!’
We nemen afscheid. Zomaar een gesprekje voor mij, voor haar duidelijk een uitdaging, maar het ging prima.


Ik wandel door de warmte naar de brug, de Arslanagića most, een overblijfsel uit de Ottomaanse tijd. Een fraaie brug, een die dusdanig fotogeniek is, dat die wel op een postkaartje past.



Voormalig station Trebinje.
Ik wandel terug naar het centrum en door naar het voormalige station. Daarin huist tegenwoordig een ouderenclub, want er zitten oude mannen met elkaar op een bankje te kletsen, aan een tafeltje en sommigen zijn een spelletje aan het spelen. Voor de deur staat een stoomlocomotief geparkeerd.

De warmte maakt loom en het is tijd om via de grote kerk naar het centrum te lopen. In de kerk, de Servisch-orthodoxe, worden net een aantal spullen ingewijd. Tenminste, dat idee heb ik. Ik wil niemand storen en maak dus snel een foto. Via het grote plein met de vele, vele motoren wandel ik door de stadspoort naar de binnenzijde van het voormalige fort. Ik neem plaats in een alleraardigst ogend restaurantje en word geholpen door een Servisch meisje dat genoeg Engels spreekt om te begrijpen wat ik aanwijs op de Servisch/Engelse kaart. Ze kijkt er maar nors bij. Grapjes zitten er hier niet in. Toe maar.
Een toetje halen doe ik bij het meisje dat ijsjes verkoopt naast de stadspoort. Ik vraag hoeveel het kost en ben verbaasd over het antwoord: 1KM per bolletje. Nou, dan mag ik wel 2 bolletjes van mezelf. Het is toch vakantie.
Na het eten wandel ik terug naar de hotelkamer. De airco gaat aan, want het is er warm. Het was weer een lange dag die uiteindelijk ook weer voorbij gevlogen is.
Ik loop nog een keer naar de auto voor wat water. En dan wandel ik nog even door het hotel. Er valt me iets op; in de ene vleugel is er heel luxe verlichting, in de andere vleugel is er heel fletse verlichting. Ik maak van beide een foto en ga aan de vriendelijke receptioniste vragen wat het verschil is. Die schiet in de lach en roept:
‘Misschien is de architect gek?’
We lachen samen hardop. Ze heeft geen antwoord, zegt alleen maar dat ik in een luxe suite zit en dus aan de “goede kant” zit.
‘Bedankt voor het lachen,’ zegt ze erbij.
Aan het einde van de warme dag wil ik douchen. Naast het toilet dat blijft doorlopen is ook de douchebak krom. En is van het ene douchedeurtje de omlijsting stuk waardoor het deurtje eigenlijk uit elkaar valt. Nou ja, niet zeuren. In de douchecabine hangen twee dispensers. Een met blauwe inhoud en een met groene inhoud. Wanneer ik wat blauwe uit de dispenser druk en ruik aan het frisse geurtje in mijn handen, draait mijn maag zich bijna om. De geur van rotte eieren komt me tegemoet. Gatverdamme. Dan die groene maar gebruiken, die ruikt wel naar bloemetjes.
Na het douchen pak ik een glas en vul ik dat met wat van dat blauwe spul. En met dat glas stevig stinkende spul loop ik naar de receptie. Daar zit mijn vriendin van daarstraks. Ik vraag haar eens aan het blauwe spul te ruiken. Maar op die meter afstand waarop ze nu zit heeft ze het al in de gaten. Uiteindelijk ruikt ze eraan en schudt ze haar hoofd. Ze trekt een vieze blik en ik schiet in de lach. Ze belt meteen de schoonmaakster van dienst. Die komt ook ruiken en trekt hetzelfde gezicht. Ik schater het uit, wat een prachtig verhaal weer!
De schoonmaakster wordt naar boven gestuurd en moet het maar oplossen. Die staat met haar handen in haar haar naar de badkamer te kijken. Ze spreekt een beetje Engels en vraagt zich in het Servisch hardop wat ze hier nu weer mee moet. Ik begin te lachen en zeg dat ik weet dat zij ook geen toverstokje heeft om dit even op te lossen.
‘I clean,’ zegt ze resoluut. En ze vertrekt.
Even later staat ze weer in mijn kamer en slaat ze aan het schoonmaken. En stevig ook. Ondertussen moppert ze in het Servisch. Niet dat ze is opgetrommeld, maar hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ik hoor haar bijna zeggen ‘wie dit op zijn geweten heeft…’
Ze puft nog een paar keer wanneer ze het blauwe spul uit de dispenser haalt, de geur is verschrikkelijk. Wanneer ze weer wat ander spul gaat halen, loop ik nog even naar de receptie.
‘Zullen we wat van dat blauwe spul in een glas ergens neerzetten voor degene die verantwoordelijk is voor dat blauwe spul?’ vraag ik grappend.
‘We kopen dat spul gewoon in de supermarkt,’ zegt de receptioniste een beetje radeloos. Wat moet ze hiermee aan? Die knul van “Booking”. Ze zegt nog eens sorry en ik schiet in de lach.
‘Joh, dat hoort allemaal bij het avontuur. Als ik thuisblijf gebeurt er niks, op reis maak ik van alles mee!’
Ze lacht volop met me mee.
‘Ik ben blij dat je het zo opvat.’
Joh, hoort erbij.
De schoonmaakster werkt hard om het op te lossen, ik krijg zelfs nieuwe handdoeken. Ik geef haar een muntje van 2 Mark. Die wil ze al bijna niet aannemen. Ze gaat maar door, want de glazen die we gebruikt hebben moeten omgewisseld worden. Zodra ze daarvan terugkomt, zegt ze met de hand op haar hart:
‘I’m sorry. I’m sorry. I’m sorry.’
Ik maak haar duidelijk dat dat niet hoeft; zij heeft dit toch niet gedaan?! Maar toch zegt ze dat het haar spijt. Ze gaat over op het Servisch, moet duidelijk even haar onvrede kwijt. Ik volg haar half en besluit dan Google Translate aan te zetten. Die vertaalt voor me wat ik al dacht te horen: ze is heel erg ontevreden.
‘Ik schrijf een rapport wat er is gebeurt en dan denk je dat ze er lering uit trekken. Maar dat is niet zo. Morgen gebeurt het weer. En dan heeft de schoonmaakster het weer gedaan. Nu ook, jij gaat naar de receptie en dan moet ik het opknappen.’
Ik voel haar onmacht. Haar onvrede omdat het duidelijk niet de eerste keer is dat zij voor het karretje gespannen wordt.
‘Ik heb gewerkt in Dubrovnik. Daar werd met een zaklamp iedere centimeter gecontroleerd of het wel perfect schoon was. Wij stellen als schoonmakers niks voor. Nulla.’
Zo denk ik er anders niet over. En dat maak ik ook duidelijk. Ja, hier in het hotel worden ze misschien behandeld als het laagste van het laagste. Maar dat maakt haar geen minder mens. Ze heeft het opgelost en naar meer dan tevredenheid ook.
Ze maakt nog eens het gebaar dat ze haar mond moet snoeren. Ze stelt niks voor, heeft niks te zeggen.
‘Kijk,’ zegt ze wijzend op de spiegel naast mijn deur. Ze wijst maar een vingerafdruk midden op de spiegel. ‘Haal dat even weg denk ik dan, maar dat doet dan niemand. Nulla…’
‘Nog drie kwartier, dan zit het erop,’ zeg ik met een glimlach, ‘dan kun je naar huis.’
‘En jij? Ben je er morgen nog?’
‘Nee, morgen vertrek ik weer.’
Ze draait naar de trap en gooit zogenaamd mijn koffer van de trap en zegt:
‘Ik was nu al vertrokken. Weg uit die bende!’
Ze bedankt me nog eens met een warme hand. Ik bedank haar. En daar gaat ze.
Nee, het leven van een hotelgast zoals ik is nooit saai!
Zondag 9 juni
Na het wat schamele ontbijt, maar dat past wel bij dit hotel, vertrek ik naar de supermarkt. Ik ben door mijn water en brood heen. Bij de supermarkt parkeer ik mijn auto Balkan-style en dat komt me op commentaar van een opa in zijn auto te staan. Ik versta geen zak van wat hij zegt, maar kennelijk mag ik niet op dat plekje staan. Ik maak een beetje uit zijn manier van reageren op dat hij er liever zelf zou staan en dus bedank ik hem in het Nederlands en loop ik de supermarkt in.
Brood is snel gevonden, kaas voor erop gaat hier nog communistisch; er liggen grote kilo-pakken in een vitrine en als je er wat van wilt hebben, moet je dat bij de kaas-en-worst-dame bestellen. Ik prepareer Google Translate dan maar om 500 gram Goudse kaas te bestellen. Wijzen naar Gouda en mijn scherm laten zien zijn voldoende om gevraagd te worden:
‘Sliced?’
Verdorie, spreekt de bediende vrouw nog Engels ook..
Ze snijdt er met haar ervaring 16 plakken af en die legt ze op de weegschaal. Precies 503 gram.
‘Perfect!’ zeg ik en dat komt me op een lach te staan.
Twee containers met 5 liter water erbij en ik wandel de supermarkt weer uit. Naar de auto waar de auto van opa nog steeds naast staat. Hij zit nu op een stoeltje voor zij auto en maakt onderdeel uit van de zondagse markt. Zie je wel, hij wilde gewoon mijn plekje.


Eerst rijd ik de heuvel op, naar de Orhtodoxe kerk Hercegovačka Gračanica. Mooi kerkje met uitzicht over de stad. Het naastgelegen terras zit alweer goed vol.


Dan start ik de auto en rijd ik naar het noorden. De volgende stad heet Bileća en daad eindigt het spoor dat ik gisteren volgde. Ergens op een afgelegen industrieterrein staat het voormalige stationsgebouw. Ook hier is het opgeknapt en jn gebruik als een kroeg annex motel. Maar er valt weinig te doen. Uit de kaart maak ik op dat het spoor hier doorliep en dat de doorgaande treinen van Trebinje naar Nikšic en omgekeerd hier kopmaakten. En meer valt er niet over te vertellen. Nikšic is hier 65 kilometer vandaan, daar was ik twee jaar geleden nog in de bloedhitte.


Nu rijd ik verder door naar het noorden. Via het dorpje Gacko, waar de politie een wel erg nerveuze jongen controleert die in de paar seconden waarin ik voorbij rijd van hot naar her rent, rijd ik ineens een heel ander landschap in. Ineens zijn er weer bergen te zien en wordt het landschap weer wat meer open. En dan rijd ik ineens het bos in. Welkom in Nationaal park Sutjeska.

Hier verblijf ik twee nachten. Nog even de rem erop, even geen haast en niks moeten. Ik verblijf in een houten hutje waar drie appartementen in zijn gemaakt. Inchecken is bij het nabij gelegen restaurant. De serveerster spreekt slecht Engels, maar de naam van de blokhut noemen is voldoende, waarna ze zich omdraait en mijn naam noemt. Dat zit wel goed.




Tegenover zowel de blokhut als het restaurant ligt het monument Tjentište, ter herinnering aan de slag van Sutjeska. Die was in de Tweede Wereldoorlog en net als het enorme monument in Nationaal Park Kozara herinnert deze eraan. We zitten hier in Srpska, dus de Serven besteden er veel aandacht aan. Het monument is groots. Ernaast ligt een museum. De conservator spreekt geen woord Engels, dus zijn uitleg is moeilijk te volgen. Voor 5 Mark mag ik even kijken. Hij laat met trots zien dat er hier van verschillende nationaliteiten een fez te vinden valt. En wapens. Wanneer ik hem vertel via Translate dat de swastika die op de vlaggen staat bij de Boeddhisten vrede betekent, begint de man te lachen en kijkt hij me ongeloofwaardig aan. We gaan maar snel verder.



Een gebouw verderop is er het monument van de Slag om Sutjeska waar alle 7300 namen van de hier gevallen krijgers op de muur gezet zijn. Het is een indrukwekkend gebouw en het verhaal dat de conservator houdt noemt veel getallen. Ik tik een keer met mijn vinger tegen mijn voorhoofd.
‘Oorlog,’ zeg ik erbij. De man begint te lachen en klopt me op mijn schouder.
Dan is de toer voorbij en nemen we afscheid.


Ik ga nóg een gebouw verderop kijken. Dat was ooit Hotel Sutjeska, maar is failliet gegaan tijdens de Joegoslavië-oorlog en sindsdien schijnt het leeg te staan. En als liefhebber mag ik dan graag een kijkje gaan nemen. Dit hotel verkeert nog in uitstekende staat! Natuurlijk is er al het een en ander gesloopt en hangt er graffiti, maar het is nog lang niet zo uitgeleefd als dat hotel op Krk vorige maand.

Eten doe ik vervolgens op mijn gemak in het restaurantje. Veel voor weinig geld, prima.
In de blokhut aangekomen blijken alle drie de appartementen vannacht vol te zitten. In de ene een Servisch stel dat zich afzijdig houdt en in de middelste een ouder Duits echtpaar uit Neurenberg. Ze zijn hier om te wandelen en met name de man kijkt uit naar de wandeling over de berg naar de grens met Montenegro morgen. Zijn vrouw is iets minder enthousiast. Maar vooruit, ze zal meegaan.
We hebben het over de situatie tussen de Serven en de Bosniërs. Zij merken de gevoeligheden ook op.
‘Maar wij zijn Duitsers. Overal waar wij komen worden we bestempeld als slecht. Hier ook, met de Tweede Wereldoorlog hier tegenover. Er wordt altijd benadrukt hoe slecht de Duitsers wel niet zijn.’
‘Tot het punt dat het het ene oor ingaat en het andere uit?’
‘Zoiets, ja. Dat verhaal tussen de Serviërs en de Bosniërs hier is ook iets waar we het maar beter niet met ze over hebben. Dat maakt het allemaal een heel stuk gemakkelijker…’
Terwijl de waterval wat verderop voor achtergrondmuziek zorgt, eten zij rustig hun kaas, worst en chocola op, en tik ik mijn verhaaltje. Het lijkt wel vakantie!
Maandag 10 juni
Bij een nachtelijk toiletbezoekje viel me al op dat de verlichting het niet deed. Toen ik wakker werd, bleek de elektriciteit er helemaal uit te liggen. Bij het ontbijt in het restaurant informeer ik ernaar. De reactie verbaast me niet, maat herinnert me er op de vroege ochtend weer aan dat ik me in de Balkan bevind.
‘I know,’ klinkt het nors.
‘Oké, en wanneer wordt dat geregeld dan?’
‘I don’t know,’ net zo nors.
‘Maar wie gaat het dan oplossen?’
‘Government.’
En tot zover het eerste gesprek van de dag.
Na het ontbijt wandel ik mijn blokhutje weer in en brandt de verlichting in de badkamer. Toch eens kijken in de reviews. En ja hoor, dat schijnt iedere dag zo te zijn. In plaats van dat ze me dat dan vertellen…
Vandaag is een dag zonder verplichtingen. Geen programma, ik zie wel. Er zitten nog wat ansichtkaarten in mijn tas die ik wil versturen en in Foča, op een half uur rijden, zit er een postkantoor. Dus dat wordt mijn doel vandaag.
Ik rijd het toeristische dorpje Tjentište door en zie een bordje dat ze hier ook een postkantoortje hebben. Maar het gebouw waar het bord naar verwijst ziet er niet heel erg open uit. Dus rijd ik door, het dorp uit.
De weg slingert enorm de berg op. Voor me rijdt een Tsjech in zijn blauwe camper, waar ik wel blij mee ben. Hij gaat niet zo heel hard en dat ziet de rest achter me ook, dus rijden ze allemaal redelijk normaal de berg ook weer af.

In Foča is er betaald parkeren. En op een bordje waar ik voorbij rijd, zie ik dat betalen per SMS gaat. Maar dan moet je bij je provider wel tegoed hebben staan. Ik weet dat ik voor 10KM mag bellen, maar of dat ook voor SMS’en geldt? Ik gok het er maar niet op en bovendien staat het overal vol. Keren en nog eens proberen levert ook niks op. Dan maar Balkan-style parkeren bij het benzinestation even verderop. Dan loop ik het stadje wel in.
Het is een aardig groot postkantoor, met vijf loketten. Aangezien de benamingen in het Cyrillisch zijn en er twee rijen staan, schuif ik aan bij de eerste. Dan valt me ook op dat er een aantal benamingen in het Frans zijn. Ik maak eruit op dat het derde loket bestemd is voor het afgeven van pakketjes. Zodra ik eenmaal aan de beurt ben en mijn postkaartjes laat zien, verwijst de dame me resoluut naar het vierde loket. En daar begint het feest van voren af aan.
Ik houd de kaartjes omhoog, mijn hand met vijf vingers en ik vraag naar ‘Gollandia’. De dame achter het loket bekijkt de vijf kaartjes en zegt in het Servisch dat ze niet weet wat ze daarmee moet. De kaartjes zijn ook nog onbeschreven, omdat ze vrij klein zijn en ik geen idee heb hoe groot de postzegels zullen zijn die erop geplakt moeten worden. Dan Google Translate er maar bij. Dan snapt ze de bedoeling en laat ze me 9,75 afrekenen voor vijf postzegels. Via de app vraag ik of de kaartjes straks gewoon in de gele postbus mogen worden gedropt. Ze leest het, steekt haar duik lachend op en zegt ‘Da!’
Dat zal dan wel goedkomen, denk ik dan.
Op een bankje op het plein ga ik de kaartjes rustig zitten schrijven en daarna trakteer ik mezelf op een ijsje bij het ijsstalletje tegenover het postkantoor. De kaartjes gaan de brievenbus in en dan is mijn programma alweer leeg.

Omdat Foča zelf verder weinig te bieden heeft buiten een museum over de lokale historie, waar ik vandaag gewoon even geen zin in heb, wandel ik terug naar de auto. Ik heb nog iets gezien dat me interesseert en dat ligt maar een paar kilometer verderop. Er gaat alleen een slingerende weg naartoe die van matige tot slechte kwaliteit is en dus duurt het nogal voor ik er ben.


Midden in de bossen ligt een zandsculptuurformatie die te boek staat als zandpiramides. Door weer en wind vormen deze sculpturen zich nog iedere dag en zolang er weer en wind is, zal de formatie doorgaan. Het doet me denken aan de Hoodoo’s in Bryce Canyon in de Verenigde Staten. Mooi om te zien wat de natuur allemaal doet.
Daarna neem ik de auto weer mee naar de blokhut en neem ik een middag echt vrijaf. Beetje puzzelen, beetje lezen, genieten van het achtergrondgeluid van de waterval iets verderop en de wind die vandaag enorm huishoudt. Heerlijk.
Terwijl ik lig te rusten, komen de Duitsers thuis. Zodra ik weer op de been ben, maken we een praatje. Ik had ze al gesproken en gehoord dat het hun plan was via de berg Maglić de grens over te steken naar Montenegro en dan weer terug. De Maglić is de hoogste berg van Bosnië-Herzegovina. Maar terwijl ik zat te puzzelen waaide het hier beneden in de vallei al enorm, dus ik had al zo’n vermoeden hoe hun trip zou gaan.
‘Het waaide wel zo allemachtig hard dat het daarboven alleen maar gevaarlijk was. Daar zijn we snel mee gestopt.’
‘Alsof we aan zee liepen,’ zegt zijn vrouw, terwijl ze haar armen breed naast zich houdt.
‘We proberen het gewoon morgen nog een keer.’
Even later kijkt de man bij mij om de hoek van de openstaande deur.
‘Entschuldigung? Heb jij wel stroom?’
De Duitsers schijnen de hele dag geen stroom te hebben gehad in hun hutje. Bij mij draait alles wel, geen idee waar het verschil vandaan komt. We kijken alle stoppenkasten eens na en vinden niks. Ik bied aan dat ze bij mij mogen komen opladen, maar ze hebben overal nog genoeg stroom in zitten.
Terwijl ik even later zit te eten komen ook zij het restaurant binnen en wensen me smakelijk eten. Vervolgens gaan ze in het restaurant hun telefoons op zitten laden. Eigenwijs, he.
Maar zodra het wat donkerder begint te worden, wordt het wat vervelender voor ze. Alle drie de hutjes hebben een buitenlamp op de veranda, maar die werkt alleen op beweging. En alleen die van mij doet het. Ik had al een kaars gevonden in een kast die ik ze heb aangeboden. En ik ben expres buiten gaan zitten, zodat ze van mijn brandende lamp konden genieten. Wel elke tien minuten een keer opstaan, maar vooruit. De man houdt het al rap voor gezien, de vrouw kan dankzij mijn lamp haar boekje lezen. Op een bepaald moment raken we aan de praat over onder andere het Servische personeel dat hier rondloopt. Die komen heel erg ongeïnteresseerd over, dat hadden zij ook al zo ervaren.
‘Ik wil geen vooroordelen hebben, maar of ik wel naar Servië wil?’ vraagt ze zich hardop af. Maar misschien zijn ze daar wel wat vriendelijker voor de toeristen, zoals ik in het noorden van Bosnië wel al heb mee mogen maken.
Om kwart voor tien valt de stroom helemaal uit, ook bij mij doet niks het nog. En dus taaien ook wij af. Het is mooi geweest voor vandaag.

Dinsdag 11 juni
Na het ontbijt lever ik de sleutel in bij de dame van de kiosk. Ze spreekt vijf woorden Engels. Ik vijf woorden Bosnisch. Ze lacht erbij als ik haar in het Bosnisch alsjeblieft zeg bij het betalen van het geld, “molim”. Zoals ik het ook prachtig vind als een toerist met moeite dankuwel in het Nederlands zegt.
Vervolgens rijd ik nog eens naar het verlaten hotel. Ik heb eergisteren het plan opgevat daar een Geocache neer te leggen waar ik een tijdje mee bezig ben geweest. Tot mijn verbazing werd die gisteravond goedgekeurd en is hij nu online. Ik bedacht dat ik beter wat extra papier voor het logboekje in de container kon stoppen, want onderhoud ga ik hier natuurlijk niet kunnen plegen de komende tijd. Alles zoals ik het had verstopt ligt nog op zijn plek. Dat is al een goed teken.
Daarna begin ik aan de lange rit naar mijn bestemming; Konjic. De planning was vooraf prima, de uitvoering valt helaas iets tegen. Wie op de kaart meekijkt zal zien dat Konjic maar 25 kilometer van Jablanica af ligt en dat het een beste rit is om er vanaf NP Sutjeska te kunnen komen. In de planning zou het inderdaad een rit van 3 uur worden, via de binnenlanden. Een beetje toeren door de bergen en er de tijd voor nemen, helemaal prima. Alleen kwam ik er in de afgelopen dagen achter dat de wegen die ik dan zou berijden grotendeels niet uit asfalt bestaan, maar uit ‘makadam’. Van die net wel/net geen grindpaadjes met gaten erin. En dat is een stukje wel leuk, zoals gisteren naar de zandpiramides, maar geen 3 uur lang. En dat is dan nog volgens Google, dat er vanuit gaat dat je op dit soort wegen ook gerust 40 tot 60 kunt rijden. Maar dat is maar net afhankelijk van de staat van de weg…
En dus rijd ik bovenlangs via Brod bij Foča. De weg slingert enorm en oogt als zijn evenknie aan de andere kant van de grens in Montenegro; dit is namelijk dezelfde vallei als waar ik twee jaar geleden doorheen reed bij Pluzine. Machtig mooi om langs de rivier door de hoog oprijzende bergen te rijden. Onderweg stop ik nog even bij de oma die ik gisteren al langs de weg zag zitten met haar stalletje met honing en andere spulletjes waarvan het altijd de vraag is of het echt uit eigen tuin komt of van de Konzum of Bingo in het dorp verderop…
Ik wijs een bakje met blauwe bosbessen aan en ze maakt een gebaar met haar hand waaruit ik 2 opmaak. Dus ik pak een muntstuk van 5 en zeg erbij dat het goed is.
‘Ne!’ zegt ze resoluut. En maakt het gebaar nog eens. Ah, vijf en dan twee. Joh, krijgt je van mij een tientje. En ik zeg er opnieuw bij dat het goed is zodra ze drie muntstukken ernaast legt als wisselgeld.
Dan begint ze te wijzen naar de grote bak. Voor dat geld mag ik kennelijk de grote bak meenemen. Ook mooi.

De insteek was om geen stukken dubbel te rijden. Het land is wel zo allemachtig groot dat dat zonde van de tijd zou zijn. En dus kies ik ervoor om niet via de luchthaven en de snelweg te rijden, maar via de om Sarajevo lopende B-weg te kiezen. Die komt ook langs het dorpje Igman. En die is dan weer heel interessant. Weet je nog dat ik in Sarajevo het voormalig Olympische dorp heb bezocht met de bobsleebaan aan het begin van deze reis? Een ander Olympisch dorp ligt in het dorpje Igman, vernoemd naar de berg Igman. Hier werden destijds de wedstrijden schansspringen gehouden. Speciaal daarvoor werd er in dit verder weinig noemenswaardige dorpje een groot hotel opgezet. Groots van buiten, kleine kamers van binnen. En na de Olympische Spelen van 1984 was de rek er dan ook al snel uit. Ik heb het hier weer eens over een verlaten hotel!




Iets verderop is er nog iets anders interessants te zien: de schansen staan er nog! Je moet er een eind voor naar beneden rijden, maar dan kun je gewoon op het originele podium van de spelen van 1984 staan, met uitzicht op de schansen en het originele wedstrijdgebouw. Dat ziet er precies zo uit zoals je zou verwachten na 40 jaar. Er staat wel een gloednieuwe stoeltjeslift naast, want hier kan in de winter geskied worden. Niet dat er nu wat valt te beleven, op het cafeetje in het grote gebouw na en de kaartlezers van de stoeltjeslift die om de tien seconden piepen. Niet dat je naar boven kunt, maar de kaartlezers doen het! En de bak met bosbessen is onderhand ook leeg.
Daarna vervolg ik mijn weg naar Konjic. Ik check in in het hotel, waar een meid achter de balie zit die linkshandig is. Ik weet van exen uit het verleden dat linkshandig schrijven niet altijd even handig is, omdat je dan je zojuist geschreven tekst vaak uitveegt. Nou, daar heeft dit meisje wat op bedacht. Terwijl ze geconcentreerd de gegevens uit mijn paspoort bekijkt, schrijft ze met links die gegevens op. Tot zover niks geks. Ware het niet dat ze het boek haaks voor zich heeft liggen en alles dus gekanteld noteert. Het komt recht in het boek te staan, ze schrijft alleen heel vaag.
‘Je moet wat als je linkshandig bent,’ zegt ze schouderophalend en lachend wanneer ik zeg dat ik daar natuurlijk een opmerking over ga maken.


Al vanaf dat ik Igman heb verlaten is het beginnen te regenen. En nu ik heel even bij zit te komen op het balkon, regent het nog harder dan onderweg. Zonde, want ik had voor vandaag nog één ding op het programma staan en dat is ergens buiten… Na een uurtje raap ik mijn laatste beetje zin bij elkaar en rijd ik nog eens een halfuur over wederom een slingerende bergweg. Dan kom ik aan bij het grootste, natuurlijke meer van Bosnië: Boracko Jezero. Rondom dit eigenlijk niet gek grote meer liggen een aantal campings voor de liefhebbers van rust en natuur. Tenminste, dat verwacht ik want het is hier zalig stil. Op het meer iemand die aan het kajakken is, wat eenden die overzwemmen… En het mooiste; hier is het hartstikke droog. Nog heel even genieten en dan is het tijd om weer te vertrekken.

In Konjic is parkeren een dingetje. En waar er plek is, moet ervoor betaald worden. En dus haal ik de bekende truc uit; rijden naar het station, daar parkeren en een stukje lopen. Eerst dat station maar eens bekijken. Aan de buitenkant kun je niet zien dat het een station is, behalve als je vanuit het centrum aan komt lopen, want dan zie je de stationsklok boven de ingang hangen.


De hal is grijs en grauw, er is één loket en één bankje om op te zitten. Er is een perron aan het gebouw en er is een eilandperron. Volgens Google komt de trein naar Jablanica en Čapljina over een kwartier. Daar wil ik nog wel even op wachten, ondanks dat ik al weet wat er komt, natuurlijk. Wat me wel opvalt is dat de trein naar Sarajevo niet wordt genoemd door Google. En ik heb vorige week in Jablanica toch echt uit staan rekenen dat die elkaar hier moeten kruisen…




Twee minuten na geplande vertrektijd komt de trein naar Čapljina aangereden. Aan de houding van het personeel én het veranderen van het seinbeeld van het nevenspoor te zien, moet er inderdaad een trein naar Sarajevo komen. Tien minuten na vertrektijd rolt die inderdaad binnen en heb ik beide treinen tegelijkertijd op de foto. Er stapt toch nog wel wat in en uit en al rap zijn beide trein weer weg.



Dan stap ik nog even door het centrum. Ik heb al een oude, Ottomaanse brug gezien en aan de overkant is er een bijbehorende Turkse wijk. Mooi om te zien. Vervolgens stap ik een restaurantje binnen, waarvan de mixed grill af en toe net iets te droog is naar mijn smaak. Dan maar met een ijsje in het centrum afblussen. Ik wil nog even langs de supermarkt om nog wat koekjes voor de laatste twee dagen in te slaan en merk dat de pantoffelparade zich hier deels in de supermarkt afspeelt; het is hier om acht uur ’s avonds druk!

Wanneer ik met de auto door het centrum terug naar het vrij afgelegen hotel rijd, is de pantoffelparade ook buiten goed op gang gekomen; er is bij de Ottomaanse brug een klein festival, waarvan er eerder al saxofoonmuziek te horen was. Ellie Goulding met “Love me like you do” kwam al voorbij. Een van de ik denk twintig plaatjes die je hier werkelijk overal in de hotels en restaurants grijsgedraaid zult horen worden op dezelfde playlist. Jammer dat het niet live is; er werd een USB-stick aangesloten op de centrale computer, waarna het bijbehorende Windows-geluid door de speakers schalde…
Het gaat allemaal heel snel, de dagen vliegen voorbij. Ik heb het echt wel naar mijn zin!
Woensdag 12 juni
Het ontbijt valt weer eens tegen. Ik ben de enige in het zaaltje en er staat een mandje met kruimels voor me klaar. Ik trek aan de bel bij dezelfde receptioniste als gisteren die komt kijken.
‘Ze hebben alles opgegeten,’ zegt ze schouderophalend. Maar daar ga ik niet mee akkoord. Wanneer ik betaal voor ontbijt krijg ik op z’n minst iets te eten. Ze kijkt me even onderzoekend aan wanneer ik aandring en zegt dan wat verveeld:
‘Ik ga wel wat kopen.’
Vijf minuten later is het mandje gevuld met brood. Er is chocopasta, jam, plakken kaas en drie koud geworden worstjes. Tot zover het riante ontbijt.
Om 11 uur check ik uit. Er is een reden dat ik naar Konjic gekomen ben om hier te verblijven. Het is een stukje buiten de stad, maar ik moet me voor die tijd melden om mijn kaartje te ontvangen op een bepaald adres. En dat blijkt daadwerkelijk toevallig naast het hotel te zitten. Ik betaal, moet mijn naam op een lijst zetten en krijg te horen dat ik om tien voor twaalf bij de ingang van de bunker moet zijn.

De bunker is een van de drie geheime overblijfselen uit Joegoslavië. Waar ik vorige maand het verlaten, ondergrondse vliegveld op de grens met Kroatië al heb bezocht, ben ik nu bij de geheime bunker. Er blijkt ook nog een geheime ondergrondse haven te zijn in de buurt van Split. Misschien kom ik daar ook nog eens.

Wanneer we verzamelen op de parkeerplaats staan er ineens drie jongens tegenover me.
‘Hello again,’ zegt de ene. ‘Je herkent ons denk ik niet meer?’
Het duurt twee seconden en dan herken ik ze van het verlaten hotel in Sutjeska. Daar kwam ik net het gebouw uit en kwamen zij net aanwandelen. Ik vroeg ze of ze een reservering hadden voor mijn hotel, waarna ze begonnen te lachen.
We trekken tijdens de tour door de voormalige bunker een beetje op. De ene neemt constant van alles foto’s. Zodra hij van ons wegloopt om iets te fotograferen, vraag ik de andere twee:
‘Krijgt hij per foto betaald?’
‘Hij maakt overal foto’s van. Heel irritant,’ zegt de ene.
‘En het zijn nog verrassend goede foto’s ook,’ zegt de ander, waarna hij er direct aan toevoegt: ‘Maar dat vertellen we hem natuurlijk niet.’
Uiteraard.
De rondleiding begint en in goed, maar vooral snel Engels krijgen we te horen waar we hier over hebben; de TITOV-bunker was een van de briljante bedenksels van maarschalk Tito om de dreiging van kernwapens tegen te kunnen gaan. Hij gaf opdracht om hier in de berg een complete bunker te laten bouwen, waar hij en 350 van de belangrijkste hoge piefen van Joegoslavië gedurende zes maanden konden schuilen, voorzien van alles wat nodig is om de federatie in goede banen te leiden in geval van problemen. Driehonderd meter diep in de berg gaat deze bunker, waarvan het interieur nog zoveel mogelijk origineel is. De bunker zelf is uiteindelijk nooit gebruikt. En gelukkig maar.

Tot 1990 was de bunker volstrekt geheim en wisten alleen de hoogste figuren ervan. De bouw duurde 26(!) jaar, geheel met pikhouwelen en zonder enige machines, en kostte 4,6 miljard Amerikaanse Dollar, tegenwoordig 19,3 miljard Dollar. Om te voorkomen dat het complex weer in Bosnische handen zou vallen, gaf een Joegoslavische kolonel-generaal opdracht om de bunker op te blazen, net als bij het vliegveld werd gedaan. Maar waar het vliegveld inderdaad werd opgeblazen, waren er hier twee soldaten die bij het verlaten van de bunker de explosieven saboteerden, waardoor ze niet afdingen. En daardoor is de bunker –“Yugoslavia’s biggest secret!”- vandaag gewoon te bezichtigen. De tour is interessant en laat alle plekjes zien, van het waterbassin tot de persoonlijke kamer van Tito, de enige met een tweepersoonsbed, voor het geval zijn vrouw ook mee zou komen.
Daarna neemt de groep afscheid van elkaar en rijd ik naar Sarajevo. Er staat nog één ding op het programma, de tunnel. Toen Sarajevo door de Serviërs omsingeld werd in 1994, was er maar één corridor waarlangs hulpgoederen de stad binnen konden komen. En dat was aan de zuidoostzijde van de stad, richting het Olympisch dorp Igman, waar in 1984 de hele wereld nog naar gekeken had tijdens de Olympische Spelen. Er was echter een obstakel en dat was de luchthaven. Er waren convenanten gesloten, waardoor de Serviërs de ene kant bewaakten en de NATO de andere kant. Getuige de verhalen die in het tunnelmuseum worden verteld waren er mensen die hun leven waagden door tijdens de donkere uren te proberen de startbaan over te steken. Maar de Serviërs hadden er een handje van om die waaghalzen eerst met granaten te bestoken en vervolgens ongezien het vuur te openen op alles wat in het donker leek te bewegen.

En dus werd er heimelijk een tunnel gehakt onder de startbaan door, zodat niet alleen goederen maar ook mensen heen en weer konden verplaatsen in en uit de stad. Van deze tunnel die de wijken Dobrinja, aan de noordzijde van de luchthaven, en Butmir, aan de zuidzijde van de luchthaven, met elkaar verbonden en daarom de D-B tunnel werd genoemd en later the Tunnel of Salvation of Tunnel of Hope, werd enorm veel gebruik gemaakt. De tunnel was 800 meter lang en op het diepste punt, onder de startbaan, vijf meter diep. Met 1,6 meter hoogte een uitdaging om doorheen te lopen, maar toch liepen er dagelijks 2000 tot 3000 soldaten doorheen. Uiteindelijk werd er zelfs een spoorlijn in gelegd om wagens met goederen doorheen te duwen.


Tegenwoordig is het een museum en is er nog een klein stuk van de tunnel toegankelijk. Dat zal ook met de naburige luchthaven te maken hebben, die zijn er vast niet van gecharmeerd dat er mensen onder de startbaan door wandelen. Op internet staat er dat dit stuk tunnel maar 20 meter lang is, maar gevoelsmatig lijkt het veel verder.

Na dit bezoek rijd ik naar het laatste hotel van deze reis. Met opzet in de buurt van het vliegveld, vanwege de bereikbaarheid, en niet in de stad, omdat ik anders met die auto opgescheept zit. Het hotel blijkt een enorm conferentiecentrum te hebben en een zwembad. De kamer ziet er simpelweg goed uit. Het balkon geeft zicht op, jawel, de startbaan van het vliegveld. En daar komt de eerste startende kist voorbij! Het is net alsof ik weer in Diegem in België woon… Good times.
Ik voel een bepaalde vermoeidheid over me heen komen. De hele reis hakt er behoorlijk in en ook dat steeds vroeger wakker worden begint een dingetje te worden. Vanochtend was het voor zevenen dat ik wakker was, pfff..

Ik wandel nog even naar het naburige winkelcentrum om voor morgen nog wat broodjes in te slaan en eet een grote pizza bij een van de restaurants in het winkelcentrum. Daarna loop ik nog even het zwembad van het hotel in. Wel mijn schoenen uit, want anders mocht ik niet even kijken. Het is een mooi groot zwembad, met een enorm badencomplex buiten. Maar het regent behoorlijk, dus daar ga ik niet kijken. Een buitenbad dat van binnenuit te bereiken is, is steenkoud. Ik informeer nog wel tot hoe laat het zwembad open is, maar zodra ik op de kamer ben, geef ik toe aan de vermoeidheid. Mijn koffer moet nog worden ingepakt en daarna heb ik helemaal geen fut meer om nog wat te gaan doen. Nee, het is prima zo!
Donderdag 13 juni
Als bij mij om tien uur het licht al uitgaat, dan weet je zeker dat ik moe was…. Het ontbijt is zeer uitgebreid, de auto brengt me probleemloos naar het vliegveld en daar staat jammer genoeg niet zoals afgesproken de man van het autoverhuurkantoor klaar bij de slagboom. Op de dag dat ik de auto meekreeg had hij gezegd even voor aankomst een appje te sturen, zodat hij klaar kon staan om me binnen te laten. Maar hij staat er ondanks dat appje tien minuten vooraf niet.
Even later tref ik hem bij zijn balie, hij was druk, zo zegt hij. Nu heb ik dus een kaartje van de slagboom gekregen en die moet dan nog weer betaald worden. Ach, die 2KM kan er nog wel af.

Omdat ik deze reis minder heb uitgegeven dan ingeschat en omdat ik mezelf eraan herinnerde dat deze reis bestemd was om een lange, slepende en negatieve periode proberen af te ronden, heb ik nog eens meegedaan met de bieding voor een business class stoel. Volledige gekte, natuurlijk. Maar soms moet je jezelf kietelen, aldus een collega van me. En ja hoor, mijn bod van 90 euro, het minimum, werd geaccepteerd voor de vlucht van Sarajevo naar Frankfurt. Ik vlieg namelijk met Lufthansa over Frankfurt terug naar Amsterdam. En dus mag ik naar de balie van de Business Class, waar ik als eerste aan de beurt ben.
Vervolgens loop ik langs het geldwisselkantoor, want hoe leuk die Bosnische Marken ook zijn, buiten Bosnië leveren ze geen kloten op. Tot mijn verbazing is de koers heel prima, want ik lever 160 Mark aan en ik krijg 80 Euro ervoor terug. De officiële wisselkoers zou daar net geen 82 euro van maken.
Daarna loop ik naar de beveiliging voor de controle. Business, dus ‘Fast track’. Niet dat het heel druk is, maar ik heb er een beetje voor betaald. Dat komt me op een dame te staan die mijn instapkaart en paspoort aanneemt en voor me uitloopt, langs de kleine rij die er staat.
‘You are next,’ zegt ze, terwijl ze mijn papieren teruggeeft en wegloopt.
Spullen in de bak, backpack in een andere, zelf door de controle en dan loopt het spaak. Het duurt even, maar dan komt de eerste bak met mijn jas erdoor. Afgekeurd. Andere rij.
‘Je moet hem er nog een keer doorheen sturen,’ zegt de man, wijzend naar de andere kant van de machine. De bak wordt overgenomen en er nog eens tussen gezet. En dan loopt alles in de soep. Het röntgenapparaat loopt vast. Een keer een duw naar binnen en mijn tas komt erdoor. Afgekeurd. Maar ik krijg hem zonder geopend te zijn weer terug.
En dan houdt het apparaat er helemaal mee op. Geheel in stijl van de Balkan wordt er een stok bijgehaald waarmee alles wat nog in het apparaat staat voort wordt geduwd. Erg vermakelijk. Maar dit ding doet het niet meer. En dus wordt alles verhuist naar de tweede machine. Gelukkig ook alles wat nog op de band stond, want die bak met mijn jas moet nog altijd komen. Dat duurt vervolgens nog even, waarna ook die goedgekeurd door het apparaat komt.

Na de paspoortcontrole loop ik naar de Business Lounge, want de vertrekhal stelt heel erg weinig voor en er zijn ook maar weinig stoelen. In de lounge is het gelukkig rustig en kan ik op mijn gemak onder het genot van een broodje en wat drinken dit verhaal tikken.

Hieronder loopt dus van links naar rechts een geheime tunnel...
Het instappen gaat op z’n Balkans; verwarring alom wat de bedoeling is en wachten op iemand die met een rolstoel het vliegtuig in geholpen moet worden. Maar wanneer ik eenmaal zit is het allemaal dikke prima. Drie stoelen voor mezelf, een purser die opvallend accentloos Engels spreekt voor een Duitser, goed eten, goede service. De purser heeft duidelijk op de passagierslijst gekeken, want zodra hij thee komt brengen zegt hij er in het Nederlands ‘alsjeblieft’ bij. Bij het uitstappen is er een spontaan ‘tot ziens’. Gekke Duitser.

Het toestel was iets te laat, we komen een kwartier te laat aan in Frankfurt. Hier heb ik nu twee uur minus dat kwartier om over te stappen. Er waren al berichten de wereld ingeslingerd dat de grenscontrole uitgebreid zou worden vanwege het EK dat morgen in Duitsland begint. Ik was dan ook blij vooraan in het vliegtuig te zitten. Maar het bleek allemaal voor niks; de veiligheidscontrole bij aankomst duurde even een paar minuten, maar bij de paspoortcontrole (ik kom immers Schengen weer binnen) is er verder helemaal niemand en kan ik in vijf seconden door de automatische controle. Bovendien komt het vliegtuig naar Amsterdam te laat binnen en gaan we een half uur te laat weg. De laatste vlucht van deze reis is weer eens met een mug; een Mitsubishi CRJ-900 van Lufthansa brengt me naar Amsterdam. Dezelfde dingen die ik op Münster-Osnabrück heb gezien toen ik naar Kosovo ging. De vlucht vertrekt veertig minuten te laat, we komen een half uur te laat aan op Schiphol.

Een kwartier nadat ik uitstap heb ik mijn koffer en is er tijd om langs de Febo te lopen voor een laatste vette hap deze trip. De trein brengt me zonder problemen naar huis.
Het was een trip vol avontuur, natuur en leuke mensen. Bosnië-Herzegovina is veel meer dan alleen dat land waar ooit oorlog is geweest. Het groen is alom aanwezig, het blauw van het water adembenemend. De mensen zijn er (veelal) tof en er is echt een hoop te zien. De gesprekken met de inwoners hebben me echter ook de andere kant van het land laten zien; ja, ze wonen naast elkaar en gaan gewoon met elkaar om, maar over de oorlog hebben ze het niet met elkaar. Daar zitten echt nog littekens, waarvan ik oprecht hoop dat die niet ooit opnieuw zullen worden opengehaald.
Het was weer intens, ik heb een hoop om op terug te kijken. Ik ben nu eigenlijk wel aan vakantie toe…
We pikken de draad op in Livno, waar ik in het eerste deel ben geëindigd.

Dinsdag 4 juni
Ik ben weer eens de enige in de ontbijtzaal. Het went. Bij het uitchecken zit dezelfde knul er die me gisteren heeft ingecheckt.
‘Vandaag is het weer een stuk beter!’ zegt hij vrolijk. En gelukkig maar.

Naar Jablanica, mijn volgende stop, zijn er weer drie keuzes. De ene via het Nationaal Park waar ik morgen een dag voor heb uitgetrokken, een die de andere twee routes en de route die ik heb uitgekozen; net een paar kilometer meer, qua reistijd ook net een paar minuten langer, maar met drie grote pluspunten. De eerste is een brug in the middle of nowhere, de tweede de mogelijkheid de wilde paarden van Livno te zien en als laatste het stuwmeer van Ramsko Jezero.

De brug is snel gevonden. Dan moet ik er nog komen. Na wat heen en weer rijden ontdek ik een slecht begaanbaar pad naar beneden. Eerst parkeer ik de auto vrij hoog en denk ik lopend het laatste stuk af te dalen. Maar hoewel mijn rechterknie gisteren wel weer aardig wilde, is hij vandaag op de een of andere manier weer wat stijf. En als de GPS laat zien dat het een meter of twintig dalen, maar terug weer stijgen is, kies ik ervoor met de auto te kijken hoe ver ik kom. Dat gaat, hoewel traag, heel aardig. En zo sta ik ineens naast de oude brug geparkeerd. Het is een oude Romeinse brug over rivier Šuici, voorheen liep hier de oude Romeinse weg. Daarvan is niks meer terug te zien, de brug ligt er wel nog in redelijke staat bij. Terug omhoog is met de auto ook weer een redelijke uitdaging, maar als het heen lukt, moet het terug ook wel gaan.

Daarna rijd ik verder de slingerende bergweg af. Ik kom in een of ander machtig mooi maanlandschap terecht; aan alle kanten steen met hier en daar wat gras. Het doet op de een of andere manier wat Canadees aan. En dan is ineens alles wat steen en rots is verdwenen en rijd ik tussen de groene velden. De wilde paarden laten zich helaas niet zien. Wel koeien. Ook mooi.


Na ruim een uur rijden kom ik aan bij een uitzichtpunt over Ramsko Jezero. Dit is, net als het Buško jezero bij Livno, een kunstmatig aangelegd meer. Maar deze ligt er zo mogelijk nóg mooier bij als dat van gisteren. Door de aanleg ontstonden er eilandjes en schiereilandjes en met de zon erop is het een prachtig zicht over het resultaat.

Een bezoekje aan het fransiscanenklooster op een van de eilandjes, het gifgroene Šćit (waarvan ik het vermoeden heb dat je dat uitspreekt als shit), onderbreekt de autotocht nog wat verder. Voor 5KM mag ik het bijna uitgestorven complex bekijken, evenals het etnografisch museum op het terrein. Dat de deur daarvan dicht is en ik er ondanks ervoor betaald te hebben niet binnenkom, doe ik maar af als Balkan…


Daarna slingert de weg verder en verder naar beneden, tot ik op mijn bestemming van vandaag kom: Jablanica. Zoals wel vaker zit ik er met mijn verwachting helemaal naast; het blijkt een dorpje te zijn waar de wegen uit vier verschillende richtingen samenkomen en het geheel wordt omringd door de bergen. Wederom een plaatje.

Het hotel waar ik verblijf heb ik geboekt voor twee nachten. De receptionist is vriendelijk en vraagt welke route ik heb genomen en vervolgens of ik de paarden heb gezien. Maar die graasden kennelijk elders. Hij vraagt of ik verder nog vragen heb.
‘Ja, ik wil straks graag twee emmers lenen, want ik heb wat handwas om te doen.’
‘In de kast kunt u het formulier vinden om kleding te laten wassen.’
‘Oh nee, dat doe ik zelf wel, hoor. Ik heb alleen twee emmers nodig.’
Hij kijkt me wat glazig aan en zegt:
‘We hebben een policy dat dat niet mag op de kamer.’
‘Wat is dat nu weer voor onzin? Zodat jullie er geld aan kunnen verdienen, zeker. Dat is veel te duur.’
Voor de vorm gaat hij het nog vragen aan de aanwezige manager die staat te duimendraaien voor haar kantoor. Ze schudt nee. De receptionist komt terug en bevestigt het nog eens.
‘Dan niet, dan doe ik het wel in de gootsteen.’
Ben ik moe van het reizen en begin ik kortaf te raken of gaat dit nergens over?
Zodra mijn spullen op de kamer aanwezig zijn, doe ik mijn handwas in de gootsteen. Die hang ik netjes verstopt in de kast te drogen, zodat we daar in ieder geval geen gezeur mee krijgen. Bij de receptie staat er inmiddels een aardige dame die weinig Engels spreekt. Ik vraag of ze een kaart vanbhet Nationaal park hebben, maar dat is zonder Translate al te moeilijk. Het uiteindelijke antwoord schiet ook niet op: een kaart hebben ze niet, mijn vraag of er een bezoekerscentrum is wordt positief beantwoord. Even zoeken op internet levert me op dat dat bezoekerscentrum midden in het park ligt, op drie kwartier rijden, dus daar heb ik nu ook niks aan. Nou ja, daar kan zij ook niks aan doen.
Het dorpje zelf stelt niet zo heel veel voor. Maar dat maakt het nog niet meteen niet noemenswaardig. Want er is iets waar Jablanica om bekend staat en dat heeft te maken met treinen. Ik rijd de kilometer naar het Museum of the Battle for the wounded at Neretva. De rivier Neretva stroomt hier door het dorpje en een spoorlijn kruiste die middels een spoorbrug tot in de Tweede Wereldoorlog. Keizer Tito, die van die halfvergane trein die ik gisteren tegenkwam, gaf opdracht km de spoorbrug hier in Jablanica op te blazen, zodat de Duitsers zouden denken te weten in welke richting de verzetsstrijders verder zouden gaan. Het plan werkte, waarna hij meteen een noodbrug aan liet leggen om de gewonden over te vervoeren.

Het museum gaat er uitgebreid op in. Er zijn vele voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog te vinden, waar ik snel langsloop. Wat ik interessanter vind, is de documentaire die ze draaien over een Bosnische film die hier in Jablanica is opgenomen over de strijd rondom de brug. Waarbij goud geld is betaald in 1969, omgerekend 12 miljoen Dollar, om die film te draaien en waarbij de regisseur het lumineuze idee had om de intussen nieuw gebouwde brug voor de film… opnieuw op te blazen. Dat was allemaal mogelijk omdat Tito zelf overal groen licht voor gaf. Pantservoertuigen en wapens de rivier induwen voor de film? Geen probleem! Met het ruime budget kwam een acteur als Orson Welles graag opdraven. In de zestien maanden die het duurde om de film te draaien, ging er een compleet bataljon Joegoslavische soldaten doorheen, ruim 10.000.

Dat opblazen van de brug ging trouwens niet helemaal lekker; doordat de rook van de explosie bleef hangen, waren de beelden ervan niet bruikbaar… Hoe los je dat op? Precies, gewoon opnieuw opbouwen en nog een keer opblazen. Ook nu bleef het rook-probleem bestaan. En dus werden, aldus het internet, uiteindelijk beelden van een model in een studio gebruik voor de film. Volgens de regisseur in de documentaire die in het museum draait was dat onzin. Tsja… Voor wie de film eens wil zien: Battle of Neretva. Pablo Picasso schijnt de filmposter destijds zelf gemaakt te hebben.

Buiten het museum ligt de opgeblazen brug uit de film er nog altijd. Het onderste gedeelte zou door de jaren heen door de rivier zijn weggesleept, dus wat daar ligt is opnieuw gebouwd en geplaatst. Aan de kant van het dorp staat er een replica van een stoomlocomotief opgesteld, met daarachter dus de naar beneden hangende brug.
‘We hebben de brug opgeblazen, zodat het een toeristische attractie zou kunnen worden,’ aldus de regisseur, ‘Maar of dat tegenwoordig nog wel lukt?’ vroeg hij zich af in de documentaire. Nou, dat lukt zeker.

Daarna bezoek ik de buurt aan de overkant van de brug. De spoorlijn is verlegd toen er krachtigere treinen kwamen te rijden, waardoor het oude tracé tegenwoordig een weg is die de spoortunnel van vroeger gebruikt. Bovenop de tunnel loopt de nieuwe spoorlijn. En er ligt een station.


Nou ja, station. Er staat een klein, afgesloten gebouwtje waar op het raam een zeer karige dienstregeling is opgehangen. Wel vier treinen rijden er hier per dag; twee naar Čapljina tegen de Kroatische grens en twee naar Sarajevo. En daar moet je het mee doen. Een perron is er niet, behalve een drie meter breed betonnen plateau bij wijze van verhoging. Wanneer ik aan kom lopen, komt er net een trein naar Sarajevo tot stilstand. De trein bestaat uit een loc en een tiental Talgo-rijtuigen. Er gaan twee deuren open; een met een nieuwsgierige reiziger en een met de conducteur. De machinist tyfoneert, de conducteur zwaait af en de trein vertrekt weer. Er zijn drie mensen uitgestapt en drie mensen ingestapt. In de dienstregeling zie ik dat de trein tien minuten te laat is. En dat de volgende over twintig minuten komt. Dan kan ik wel even in de omgeving rondkijken. De trein de andere kant op komt ook tien minuten te laat binnen, maar hier stapt helemaal niemand in of uit. De machinist wacht kennelijk tot ik instap, maar dat doe ik niet. En dus vertrekt de trein uiteindelijk maar weer. De rust keert weer, de volgende trein gaat morgenochtend om 07.09 uur.


Dan kan ik ook weer terug naar de auto wandelen en naar het hotel. Daar staat de vriendelijke dame nog steeds achter de balie. Ik vraag of ik de spa mag zien en ze gaat me voor de lift in. In de kelder ligt de spa. Die bestaat uit een weinig interessante sauna, maar ook uit een vriendelijk ogend zwembad. Wanneer ik mijn interesse kenbaar maak en ga voelen wat de temperatuur is, loopt ze door naar de hoek en haalt ze er een thermometer uit het water. 28 graden. Dat is niet veel. Ik laat met mijn vingers zien hoe warm het water qua geslachtsdeel is en ze begint te lachen.
‘Zo koud, ja,’ zeg ik er maar bij. Ik krijg een badmantel en een handdoek voor het geval ik er gebruik van wil maken en we nemen afscheid.
Het eten in het restaurant smaakt prima. Wanneer een meisje voor de tweede keer in een uur tijd zegt dat ik haar kleren uit moet trekken en ik niet zo verlegen moet zijn, vraag ik de goed Engels sprekende ober of ze een cd draaien.
‘Ik geloof dat het een playlist is, hoezo?’
‘Nou, dit nummer hadden we net ook al…’
‘Ja, het is waardeloos…’ Hij loopt schouderophalend weg. Hij kan er verder ook niks mee…
Dan heb ik een probleem bedacht: in de brochure op de kamer staan de regels van dit hotel genoemd. Daarin staat niet alleen dat je geen zelf meegebrachte etenswaren op de kamer mag hebben en dat er geen enkel bezoek is toegestaan, maar dus ook dat je niet mag wassen, drogen en strijken op de kamer. Maar als ik ga zwemmen in het inpandige zwembad, wat ga ik dan doen met die natte zwembroek? Drogen op mijn kamer mag namelijk niet. En hoe moet dat met die natte handdoek na het douchen? Moet ik die dan direct afgeven aan de receptie? Vragen, vragen…
Ik trek maar een korte broek aan om te pootjebaden. Voor compleet zwemmen is het water me toch te koud. Misschien dat ik mijn vragen nog eens aan die Engels sprekende receptionist voorleg…
Woensdag 5 juni
Vandaag is een tussendag; geen gesleep met koffers, maar alle tijd om de omgeving eens rustig te bekijken. En die omgeving is vandaag Blidinje Park, een reservaat in de bergen op drie kwartier rijden van Jablanica. Net voor ik vertrek valt er een mailtje op de digitale deurmat met uitstekend nieuws. Met mijn hoofd in de wolken rijd ik weg van het hotel. De weg slingert rustig omhoog en komt dan plotseling terecht in Blidinje, wat een typisch geval van Polje is; karstgebergte. Zo goed als plat, maar volledig omgeven door bergen. En wat is het hier mooi!

Vandaag is een dag waarop de foto’s weer eens voor zich spreken. Ik rijd een stuk gravelweg met gaten op om bij de necropolis te kijken, een begraafplaats die in dit geval dateert uit de veertiende eeuw. Dat klinkt eerlijk gezegd spannender dan het is, want de grafstenen zijn matig onderhouden en daardoor zijn de ornamenten die er ooit op aangebracht zijn bijna niet meer te zien. Deze begraafplaats staat sinds 2016 op de Werelderfgoedlijst van Unesco, net als de andere begraafplaatsen die er in de omgeving van Jablanica over zijn gebleven.



Daarna rijd ik naar het Blidinje Jezero. Met het turkooisblauwe water en de ruige bergen erachter waan ik me in de Rocky Mountains. En dat op minder dan drie uur vliegen van huis! Wat is het hier mooi.

Dan rijd ik terug om nog een Geocache mee te pakken bij een fransiscanenklooster. De kerk staat er fraai bij in dit gebied. De cache kost wat moeite, maar ik weet die te vinden.

Iets verderop moet er nog een liggen. Ik parkeer de auto en laat mijn rugtas in de auto; die ga ik voor die 100 meter niet nodig hebben. Met een kleine afdaling kom ik uit op een idyllisch plekje waar het water van onder de rotsen wegstroomt. De bloemetjes kleuren geel en paars en de zon schijnt volop. Wat is het hier tof! De cache weet ik met wat moeite te achterhalen. Daarna wil ik nog een stukje het water volgen. En als ik eenmaal een paar honderd meter onderweg ben, vind ik op mijn GPS een meertje waar ik ook wel naartoe wil wandelen. En dan bedenk ik dat ik de rugtas nog in de auto heb staan… Ik gok het er een keer op en wandel rustig door. Mijn (weinige) inspanning wordt beloond; ik kom uit bij een mooi gelegen meertje waar de brulkikkers achter elkaar aanzwemmen. En waar jammer genoeg de vliegen me lastig vallen. Het blijft dus bij een kort bezoek.

Eenmaal terug bij de auto is er niks aan de hand; alles staat rustig op me te wachten. Hier komt geen hond. Maar ik heb er wel een ontzettend fijne wandeling opzitten in de zon! En met een uitzicht waar je stil van wordt…
Ik rijd vervolgens rustig terug naar Jablanica, waar het begint te regenen. Zodra ik binnen ben in het hotel, begint het veel harder te regenen. Dezelfde receptionist die goed Engels spreekt staat achter de receptie. Hij is vriendelijk en vraagt vrolijk hoe mijn dag was. Nou, die was geweldig!
‘Het weer was boven goed vandaag? Mooi. Wat vond je van het park?’
Laat de foto’s dat maar samenvatten. We hebben het over Bosnië en hoe hij ertegenaan kijkt.
‘Als het aan mij ligt, splitsen ze alles gewoon op. Ieder zijn eigen land. Want het werkt niet, dat gedoe met alles samen. Ik ben een paar jaar geleden in Mostar geweest en daar heb ik gelogen over mijn afkomst. Ik heb gedaan alsof ik uit Kroatië kom, om geen gedoe te hebben. Dat is toch niet goed? Weet je wat het is? De Bosniakken trekken richting Europa, de Serviërs naar Rusland. Als de hoge omes dat eenmaal doorhebben, kunnen ze hier heel gemakkelijk een oorlog starten. Ik vrees ervoor dat dat gaat gebeuren. Gelukkig spreek ik Duits, dan kan ik naar een Duitstalig land vluchten, mocht het zo ver komen.’
Die mening had ik nog niet voorbij horen komen. Er komt iemand vragen naar het wachtwoord van de wifi.
‘Als je beneden bij het zwembad zit is er trouwens alleen ontvangst van hotel Jablanica,’ meld ik hem zodra de andere gast vertrokken is.
‘Ik weet het. Dat was vroeger dit hotel, ik weet alleen het wachtwoord daarvan niet. Maar we hebben nu nieuw management, de naam is ook nieuw.’
‘Ah, dat nieuwe management dat al die belachelijke regels verzint?’
Hij begint te lachen.
‘Ik weet het, ik ben het er ook niet mee eens…’
Ik neem hem dan ook niks kwalijk. Ik noem het voorbeeld van mijn natte zwembroek die ik niet in de kamer mag laten drogen.
‘Ik snap precies wat je bedoelt… maar ja, ze betalen me wel…’
Dan wordt het druk aan de balie en vertrek ik weer om wat van mijn eigen zaken af te handelen.
Na het eten, dat zowaar tegenviel doordat twee van de drie moeten zalm gortdroog waren maar wat netjes werd opgelost door mijn toetje dan niet te rekenen, wandel ik nog even door Jablanica. Er hangt mist rond de rivier die het allemaal nog net wat mystieke maakt dan het anders al is. Ook de locomotief wordt omringd door mist en de brug in het water lijkt uit een spookfilm te komen. Heel fraai.
Zodra ik het hotel binnen kom lopen, ziet de vriendelijke receptionist me binnenwandelen, hij heeft wel zin in een praatje. Het gesprek gaat van hot naar her, over de vele Arabische gasten die hier hebben geboekt, komen vragen naar de prijs voor een overnachting en dan onverrichter zaken weer vertrekken. Dat gebeurt namelijk voor mijn neus.
‘En dan komt hij vragen naar de prijs die hij zelf heeft geaccepteerd toen hij de reservering heeft gemaakt.’
Hij kijkt me veelzeggend aan.
‘Die prijs staat ze dan niet aan en dan vertrekken ze weer. Geen idee waar naartoe.’
Het gesprek gaat verder over mensen en Corona.
‘Ik heb nog wel een mooi verhaal voor je, waargebeurd. Toen Corona uitbrak, werkte ik in een papierfabriek waar ze kassabonnen maakten. Toen gingen mensen hamsteren, want ze dachten dat er een tekort aan toiletpapier was. Flauwekul natuurlijk, maar lichte paniek onder de mensen. Toen heeft mijn baas de machines zo aangepast, dat er toiletpapier op gemaakt kon worden. Shitty toiletpaper, literally, but toiletpaper. We draaiden ineens zoveel omzet dat iedereen in die maanden een extra bonus kreeg.’
Ik barst in lachen uit. Zoiets kan alleen maar in de Balkan. Briljant.
Donderdag 6 juni
Vandaag vertrek ik uit Jablanica, de koffer gaat weer achterin de auto. Er staat een enorme rit op het programma van liefst 50 kilometer naar Mostar. Mostar is de stad die symbool staat voor Bosnië; u weet wel, dat ene plaatje van die Ottomaanse brug. Dat is in Mostar.

De weg is rechttoe, rechtaan vanuit Jablanica. Omdat ik in het hotel pas uit hoef te checken om 12.00 uur en ik niet ver hoef te rijden, vertrek ik rond 11.45 uur. De weg slingert ontzettend mooi langs de rivier en door de vallei. Het is warm vandaag, met 27 graden in Jablanica. En 31 in Mostar. De rit is prima te doen en net voor ik Mostar inrijd, stop ik nog even bij de INA om de tank vol te gooien. Voor 1,33 euro per liter gooi ik de tank na 691 kilometer rijden weer helemaal vol. En er had nog wel 200 kilometer ingezeten…

Omdat Mostar een oude binnenstad heeft en ik een hotel met gratis parkeerplaats heb geboekt vlakbij de brug, vrees ik een beetje voor straatjes zoals in Gjirokaster in Albanië; steegjes zo breed als je auto en dat is het wel. Maar op een onaangekondigde omleiding door werkzaamheden na die ervoor zorgt dat ik in tegengestelde richting de woonwijk uitkom en ik een keer op zijn Balkans moet keren, rijd ik zonder problemen de straten van de binnenstad in. Sterker nog, er is ruimte zat. Ik parkeer de auto op de parkeerplaats achter het hotel.
‘Ben je met de auto?’ vraagt de vriendelijke receptioniste.
‘Ja, die staat al achter.’
‘Mooi, hoef ik je dat al niet uit te leggen. De tijden van het ontbijt staan hier…’
‘Gezien. En het bordje met de uitchecktijd staat daar en dit is het wachtwoord van de wifi,’ ben ik haar voor, wijzend naar de bordjes op de balie.
‘Wat fijn om een keer een gemakkelijke gast te hebben die het zelf allemaal al wel doorheeft!’ lacht ze me tegemoet. ‘Je wilt niet weten hoe vaak mensen terugkomen om die dingen te vragen.’
Compliment geaccepteerd. Ik krijg kamer 003, met plek voor 3 en een balkon.
Omdat het zo warm is en ik een zwart T-shirt had aangetrokken, trek ik eerst iets anders aan. En omdat het zo warm is en kleding snel zal drogen, doe ik eerst nog een handwasje. Het duurt dan ook even voordat ik klaar ben om de stad te gaan bekijken.

Maar na honderd meter weet ik het al; dit is dus niks voor mij. Het stikt hier van de toeristen die in de nauwe straatjes moeite moeten doen elkaar niet te verdringen, tussen de kitscherige souvenirwinkels, barretjes en restaurantjes met hoempapa-muziek. De brug is leuk om te zien, maar pas als ik een beetje uit de drukte heb weg kunnen lopen neem ik een eerste foto. Mijn hemel. Duits, Nederlands, Engels, Turks, alles hoor ik door elkaar gesproken worden. En dan op de brug mensen die een poging doen om je tegen te houden zodat ze een foto zonder andere mensen eromheen kunnen maken. Ga eens weg? Het is bovendien warm. Snel de binnenstad uitwandelen. Een kilometer verderop ligt het station van Mostar, misschien is dat de moeite. Onderweg passeer ik de “ruïne” van een winkelcentrum. Niks meer van over.

Zodra ik aan kom lopen, ben ik volledig bezweet. En het gebouw doet me direct aan het station van Skopje denken. Dat is geen goed teken. En inderdaad, alles grijs en grauw, geen hond te bekennen, laat staan treinen. Op een werktrein na en wat volk dat de koelte in het gebouw is komen zoeken is hier niets te doen.


En dus wandel ik maar terug naar het centrum. Ik weet nu iets beter wat me te wachten staat en het is ook iets rustiger dan daarstraks, dus ik kan hier en daar wat foto’s maken. Al snel stuit ik op een Amerikaans meisje dat met de brug op de achtergrond in een of ander opzichtig pakje een dansje staat te doen voor een filmende vriendin.
‘Wacht, ik moet dit stukje ook nog doen.’
En ze danst verder. Wat een flauwekul…
De oude, Ottomaanse brug waar Mostar zo om bekend staat, dateert uit 1566. Maar tijdens de Joegoslavië-oorlog brak er hier nog een strijd los; de Kroaten wilden in 1992 van Mostar de hoofdstad maken van hun eigen Kroatische republiek Herceg-Bosna. En daarbij werd ook de brug verwoest in november 1993. In februari 1994 werd de oorlog om Herceg-Bosna beëindigd. De brug werd met geld uit onder andere Turkije en Nederland in 2004 weer opgebouwd en staat nu symbool voor ‘verzoening’.


Vanaf een uitzichtpunt onderaan de brug zie ik hoe een paar Bosnische jongens op de rand van de brug staan en van plan zijn er vanaf te springen, de rivier in. Op de brug hoorde ik ze de toeristen al aanspreken, waarbij er een zei:
‘A little bit for everybody.’ Kijken moet dus geld kosten.
Een beetje stoer doen, beetje rekoefeningen en nog wat meer mensen aanspreken. Tot ik na een minuut denk: waar sta ik hier in de brandende zon eigenlijk op te wachten? En dus wandel ik de binnenstad weer in. Achter me hoor ik het publiek applaudisseren. Ik zal de viervoudige flikflak wel gemist hebben.

Om de hoek ligt in een uitgestorven straatje nog de ‘Crooked bridge”, een kleinere variant van de Ottomaanse brug. Hier is niemand. En dan wandel ik terug naar het hotel. Te warm, te druk, te gek. Nee, dit is leuk voor een uurtje. Niet langer.
‘Niks kopen op straat, hoor,’ had de receptionist me gisteren gewaarschuwd. Het is allemaal troep en het is voor toeristische prijzen.’
Je zou denken dat mensen daar dan niet intrappen, maar de meeste toeristen komen vanwege de goede ligging van Mostar vaak een dagje vanuit Kroatië (Dubrovnik en Split liggen beide op 2 uur rijden) en Montenegro de grens over. En in vergelijking met die landen is Bosnië spotgoedkoop, met name Kroatië. En dus lijkt alles hier een goede deal. Dat er dan ook nog voor het gemak in Euro’s afgerekend mag worden is helemaal ideaal! En de verkopers hier maar lachen… En geef ze eens ongelijk. Alleen bij mij gaat dat dus niet werken.

Crooked bridge
Zodra je trouwens het toeristische oude stadscentrum uit bent, loop je direct in een gemiddeld Bosnisch stadje. Het deed me wel wat aan Jajce denken; een centrum met wat interessante plekjes en daarbuiten kun je een kanon afschieten en is alles typisch Bosnisch; redelijk oud en hier en daar vervallen. Ze moeten het hier echt van die paar straatjes met oude kasseien hebben en de aantrekkingskracht van de brug.
Gelukkig is het op het balkon van het hotel goed toeven.
Na het simpele eten in het hotelrestaurant wandel ik nog even door de straatjes. Het is er beduidend rustiger geworden. Op de brug staan dezelfde jongens nog steeds toeristen geld af te troggelen voordat ze van de brug afspringen. De plotselinge warmte maakt me loom. Een verfrissende douche en hangen op het balkon met uitzicht over de stad Mostar staan voor de rest van de avond op het programma.
Vrijdag 7 juni
Met het ontbijt achter de kiezen pak ik nog een appel van de fruitschaal en wandel ik nog even de honderd meter naar de brug. Ook om kwart voor tien ’s ochtends zitten de uitbaters al op hun klandizie te wachten. Midden op de brug staat een Chinees voor de camera een verhaal over Bosnië op te hangen. Maar ik kan wel rustig over de brug heen en weer wandelen. Nee, Mostar is leuk voor een middagje, meer was voor mij niet nodig geweest.
Ik rijd de qua breedte meevallende straten van de stad uit en zet koers naar het zuiden. Maar eerst laat ik me nog even door de GPS leiden. Net buiten Mostar parkeer ik de auto op een ogenschijnlijk zijstraatje van een soort industrieterrein. Achter me ligt het vliegveldje van Mostar. Hier komen geen grote vliegtuigen, enkel wat propellertoestellen van het type ATR en Embraer. Ik parkeer net voor een ijzeren hek. De normale voorbijganger zou er geen aandacht aan besteden, maar wie goed kijkt ziet dat het een vrij breed pad is. En het na de oversteek met de doorgaande weg aan de andere kant in één streep met dezelfde breedte naar het met een groot hek afgesloten vliegveld loopt. Wat is hier gaande?

Ik passeer het hek, loop het pad uit de richting van het vliegveld af en loop de hoek om naar de ingang van een geheim tunnelstelsel. Hier zou Tito in het geniep zijn squadron van 18 tot 24 MiG’s hebben geparkeerd. Tegenwoordig is het enkel een verlaten tunnel. Een van het type zoals op de grens met Kroatië, waar ik vorige maand nog was. Machtig interessant.


Daarna vertrek ik richting park Hutovo Blato. Ik ben even klaar met de drukte van gisteren en wil graag de natuur in. Het is alleen 30 graden met volop zon, dus het zal een beperkte wandeling worden. Eenmaal geparkeerd bij het hotel dat het startpunt van de wandelingen vormt, staan daar ook 3 bussen met kinderen. Pfff… Ik wandel op goed geluk een richting uit en kom uit bij het vertrekpunt van de bootjes. Die zetten je over naar het eiland waar je nog volop kunt wandelen. Maar daar is het me vandaag echt te warm voor. En er komen net twee bootjes met kinderen aan. Wegwezen, dus.

Na een paar honderd meter kom ik bij het water uit. Heerlijk stil, niemand om me heen, op een visser na die me niet in de gaten heeft. Ik eet een broodje en wandel terug naar de auto.

De GPS wil me via Kroatië naar mijn bestemming van vandaag laten rijden, maar ik volg toch netjes de bordjes om binnen Bosnië te blijven. Er volgt een smalle bergweg die uitzicht geeft over het water van Svivatsko jezero. Alweer zo’n plaatje. Na een paar foto’s rijd ik verder en begint de weg slechter, smaller en slingerender te worden. Tot ik bovenaan kom, waar ik rechtsaf sla en er een glimmende, gladde weg als een biljartlaken zo strak voor me ligt. Hup, de snelheid weer naar 80 en gassen maar.

Na drie kwartier rijden kom ik aan in Neum. Dit is het enige stukje Bosnische kust. Het is maar liefst negen kilometer breed. Aan de westzijde kom je dan aan de Kroatische grens, aan de oostzijde kom je aan de… Kroatische grens. Inderdaad, dit smalle stukje land wordt aan alle kanten omgeven door Kroatië.
‘De rest hebben ze van ons ingepikt,’ aldus de receptionist in Jablanica.
Hierdoor ontstaat de situatie dat er dus negen kilometer Bosnische kust is, met een klein schiereilandje. Een kilometer uit de Bosnische kust ligt er een groot eiland dat aan Kroatië toebehoort. Met een grote brug ernaartoe, zodat verkeer dat van de ene kant naar de andere kant wil binnen Kroatië blijft en niet in 9 kilometer twee keer door de grenscontrole hoeft.
Daardoor is het enige Bosnische kuststadje Neum. En daar verblijf ik één nacht. Puur om even een iets andere omgeving te zien dan de prachtige bergen en meren. Heel even iets anders, met strand en zee.
Ik parkeer mijn auto op het laatste plekje op de volle parkeerplaats. Het is eigenlijk geen plek, door een of andere bloembak, maar ik parkeer er lekker toch. Balkan.
Ik wandel Grand Hotel Neum binnen, een enorme tent met 400 kamers. Bij de receptie zeg ik goedendag, er komt een minzaam goedendag terug. Ik zet mijn zonnebril af, zet mijn eigen bril op, pak mijn paspoort en dan kijkt al niemand van de vier receptionisten me meer aan. Sterker nog, er stapt een dame de lobby in en die wordt geholpen. Vooruit, de receptionist waar ik bij sta zal gedacht hebben dat ik nog niet klaar was. Zodra hij met de vrouw klaar is, stapt er een man achter me langs die meteen geholpen wordt. Ehm… dat gebeurt nog een keer met een groep die binnen komt wandelen en dan is mijn geduld op. Ik word hier gewoon genegeerd! Een keer kuchen hielp niet, dus dan maar wat harder praten.
‘Hellooooo? Gaat iemand me nog helpen?’ vraag ik wat luider dan normaal zodra de volgende wordt voorgetrokken, terwijl ik mijn paspoort omhoog houd.
Meteen valt de lobby stil. De receptionist die het dichtst bij me staat weet niet hoe snel hij bij me moet komen. Maar in plaats van vriendelijk te zijn, reageert hij heel kortaf. Maar ik sta hier toch echt al vijf minuten te wachten…
Check me dan maar in. Hij raffelt alles een beetje af en dan vertrek ik maar. Dit heeft toch geen zin.
Het hotel is enorm en gebouwd op een rots. De receptie zit op de vijfde verdieping, de lift naar de vierde brengt me naar beneden. De kamer geeft uitzicht over het strand en een stukje van Neum.

Nadat ik ben gesetteld, neem ik de lift naar de kelder. Achteraf heb ik geteld dat dat zeven verdiepingen naar beneden is. Vanaf de nulde verdieping. Ik kom uit bij een enorm dikke deur en een lange tunnelgang, met aan het einde nog eens zo’n zelfde dikke deur.
‘Dat was inderdaad vroeger een bunker. Het hele hotel was een grote schuilplaats ten tijde van de oorlog. Maar het fijne weet ik er niet van,’ vertelt een van de vriendelijke receptionistes me ’s avonds wanneer ik er naar vraag.
Ik kom uit bij het kiezelstrandje. Daar zitten wat echte strandgangers met kinderen en er zijn wat barretjes met muziek. Snel doorlopen, dus.

Ik loop over de smalle promenade waar wat lokalen hangen op een rand, wat zwemmen in de zee of zonnebaden op de promenade. En zo wandel ik het stadje in, dat het duidelijk van het toerisme moet hebben. Ik kan me voorstellen dat als half Bosnië hier ’s zomers komt zonnen en zwemmen, ze snel binnenlopen. En als dagjesmensen vanuit Kroatië komen omdat het hier zo goedkoop is…


In de kelder van de kerk zijn er appartementen beschikbaar…
Via een Geocache klim ik weer een eindje omhoog. Er staat een mooie kerk waarvan de deur vreemd genoeg gesloten is. En dus wandel ik maar weer terug naar het hotel. Een kijkje bij het binnenzwembad en bij de “infinity pool” op het dak laten me zien dat ik straal vergeten ben dat het vrijdag is en dus het weekend begint; het is druk. Niks voor mij.

Ik neem de lift nog eens naar het strand en ga rustig op een terrasje zitten met uitzicht over de baai. Na wat gedronken te hebben wandel ik naar het kiezelstrandje om te pootjebaden en eens rond te kijken naar alle mensen.
Het eten is inbegrepen bij de kamerprijs, daar had ik voor het gemak voor gekozen. Dat is natuurlijk in buffetstijl en van de categorie massa is kassa. Bij het inchecken had ik al zo’n stom papieren bandje om mijn pols gekregen, zodat iedereen kan zien in welk hotel ik zit en dat ik iets wel of niet mag. Verschrikkelijk.
Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat de keuze voor één avond prima is. Als je dit drie dagen voorgeschoteld krijgt, zoals de meeste gasten die hier verblijven vermoed ik, dan is het rap saai. Jammer dat het snel koud wordt. Maar ik was positief verrast. Daarna is deze dag alweer voorbij.
Ondanks de strubbelingen bij het inchecken heb ik het kennelijk heel erg naar mijn zin, want de dagen vliegen steeds sneller voorbij..!
Zaterdag 8 juni
Na het ontbijt is het om 10.00 uur al uitchecken. Aan de receptie wordt mijn armbandje afgeknipt nadat ik vraag of de receptionist me wil bevrijden van deze gevangenis. Snel weg uit deze ballentent. Massa is kassa, maar dat is niet aan mij besteed.

Ik rijd Neum uit via dezelfde strak gelegde weg als waar ik gisteren over binnen ben gekomen. Tot ik afsla voor een Geocache bij de ruïne van een kasteel. Daarna stel ik de GPS in op mijn bestemming van vandaag; Trebinje. Dat kan met flink omrijden over de strakgelegde weg, via een slingerende bergweg en via een andere weg. Een spoorweg. Vandaag gaan we spoorzoeken!
In het plaatsje Hutovo draai ik namelijk de voormalige spoorweg op die liep van Mostar naar Hum, waar de spoorlijn splitste in een traject via Trebinje naar Nikšic in Montenegro (en waarvandaan het spoor verder liep naar Podgorica) en in een traject naar Dubrovnik in Kroatië. Het spoor werd in 1901 aangelegd tussen Trebinje en Hum en steeds verder uitgebreid, naar Nikšic in 1938 en Podgorica in 1948. In 1975 werd de lijn stilgelegd en sindsdien vervangen door asfaltwegen. Maar ze zijn hier niet gek en hebben de hele lijn opgezet als fietspad! Je kunt de hele spoorlijn af fietsen en daarbij zijn er op interessante punten bordjes neergezet met informatie.
Het is vandaag echter 31 graden en gevoelsmatig bloedheet. Fietsen gaat dus niet gebeuren. Maar een asfaltweg hoef je niet per se per fiets of motor af te rijden. Dat kan ook per auto…

Ik begin in Hutovo bij het station. De lijn is dan al gekomen vanuit Mostar, waarbij het traject tot aan Čapljina tegenwoordig nog steeds door de Talgo-trein naar Sarajevo bereden wordt. Daarna ligt het spoor er niet meer. Die slingerweg waar ik gisteren overheen reed langs het Svitavsko jezero? Precies, die lag al naast het voormalige tracé.


Het station in Hutovo had ooit vier sporen, waarvan twee kopspoortjes. Tegenwoordig huist het postkantoor erin, doordeweeks en op zaterdag geopend tussen 7 en 10 uur…


Ik volg de spoorlijn die nu een doorgaande weg is geworden. Niet dat het asfalt veel breder is dan de voormalige smalspoorlijn. Gelukkig is het rustig. Vanaf hier speel ik voor stoptrein. Net wanneer ik denk dat dit op de fiets goed te doen moet zijn, gaat de weg ineens met gevoelsmatig 35% omhoog. Nee, dat had ik niet leuk gevonden. Maar na het passeren van het kunstmatig aangelegde meer is alles ineens weer helemaal vlak, zoals je dat van een spoorlijn verwacht.

In het volgende dorp, Turkovići, stop ik bij het voormalige station. Daar woont een ouder stel waarvan ik vermoed dat die hier al woonden toen de spoorlijn er nog lag. Er komen me twee Amerikanen op de fiets tegemoet. Met deze temperatuur zou ik dat niet heel erg grappig vinden, maar het deert hen duidelijk niet zoveel.

In Trncina ligt het voormalige station een stuk hoger dan het spoor ooit gelegen heeft. De bewoner komt over de reling hangen wanneer hij de motor van mijn auto uit hoort gaan. Even gedag zeggen, een foto maken en weer door.

Plotseling is het smalle weggetje een tweebaansweg en is er weer alle ruimte. Tot de asfaltweg rechtsaf de berg overgaat en de spoorlijn rechtdoor gaat. Ik ga ook rechtdoor en vind mezelf terug op de smalle asfaltweg. Ik neem de iets langere weg rondom de berg.



Dan kom ik in Ravno. Dit dorpje stelt iets meer voor en heeft ook een groter stationsgebouw. Goed onderhouden, het ziet er strak en uitnodigend uit. Geen wonder; het is een kroeg annex hotel geworden. Op het terras zitten de twee lokale politieagenten hun tijd uit. Het is ook warm. Ik trakteer mezelf op wat te drinken en zie dat ze hier fietsnietjes hebben, om je fiets tegenaan op slot te zetten. Hip, hoor. En er ligt een stukje van het oude spoor onder een glazen plaat. Daarna vervolg ik mijn weg weer.

Vanaf Ravno kan ik met de normale weg naar Trebinje, maar ik kan ook de spoorlijn blijven volgen. En dus kies ik voor dat laatste. Even buiten Ravno is er een uitkijkpunt gecreëerd, ingericht op autorijders, motorrijders en fietsers. Met name die laatste groep is goed bedeeld; er zijn speciale plekken ingericht om de fiets vast te maken en er zit meteen een moderne fietspomp bij. Goed geregeld!


Het volgende dorpje, Zavala, heeft ook nog het oude station staan, dat nu ingericht is als restaurantje. Ik kom op het verkeerde tijdstip, want alles zit dicht, maar het ziet er goed verzorgd uit. Ik maak nog een foto van waar de spoorlijn heeft gelegen en wie de foto ziet zal denken; maak dan een foto zonder die lelijke reling erop! Maar kijk nog eens goed naar die reling… Precies, daar hebben ze een spoorstaaf voor gebruikt.

De spoorbaan op een heel breed stuk.
De weg wordt kort daarop weer net zo smal als het smalspoor zelf. Gelukkig kom ik een tegenligger tegen op een punt waar het net wat breder is. Om de zoveel honderd meter ligt er overigens een inhaalstrookje, voor het geval het echt te gek wordt.
Net voor Poljice komt de vertraagde City Night Line me tegemoet in de vorm van een Duitse camper, waarvoor ik aan de kant moet. Die dingen zijn ook altijd te laat. Gelukkig is er een zijspoortje beschikbaar voor me. Mijn snelheid ligt onderweg niet boven de 50. Enerzijds omdat de staat van de weg dat niet toelaat, anderzijds omdat er achter elke bocht weer een Balkanees vandaan kan komen en die rijden hier echt niet anders dan normaal.




Bij Jasenica Lug is er nog een armsein te vinden. Volledig verroest, maar hij staat er nog wel. Er zit ook een Geocache in verstopt, maar dan wel helemaal bovenin. En 2 á 3 meter wil ik nog wel proberen, maar deze mast is 5 meter hoog en dan gaat toch echt mijn hoogtevrees opspelen. Ik laat de cache dus voor wat het is.

Veevervoer.

Het dorp erna is Hum. Hum was het grootste spoorwegknooppunt van de regio. 14 sporen lagen hier en alle soorten treinen stopten er; lokale stoptreintjes, doorgaande Intercitytreinen en natuurlijk goederentreinen. Dit was de plek waar de spoorlijn splitste; een traject naar Dubrovnik dat hier hemelsbreed 20 kilometer vandaan ligt en het traject naar Trebinje. Dat laatste blijf ik volgen. Maar eerst de huidige bezoekers van het station even begroeten; koeien met koebel klingelen bij iedere stap. Ze vinden mij even interessant als ik hen. Van het stationsgebouw staat alleen de buitenkant er nog. De rest is overwoekerd door de natuur, voor zover de koeien het niet onkruidvrij houden.
Het laatste stuk naar Trebinje gaat rap. De weg ligt er behoorlijk recht bij en ik tik zelfs de 60 aan. Door het gebruik van betonnen onderplaten klink ik nu zelfs als een voortdenderende trein. En dan houd de weg ineens op en moet ik invoegen op de normale weg die van Trebinje naar Dubrovnik voert. De oude spoorlijn lag ernaast. En zo rijd ik Trebinje binnen, langs het voormalige station waar ik later nog naartoe wandel. Trebinje ligt in de republiek Srpska, dus alles gaat weer zoveel mogelijk in het Cyrillisch en wordt vormgegeven door de Servische vlag.
Eerst inchecken. Daar had ik wat problemen mee verwacht. Deze trip had ik vooraf helemaal geregeld, alles was in kannen en kruiken. Totdat ik een bericht kreeg van hotel Leotar waar ik vannacht blijf logeren.
‘Sorry, hotel is full.’
Dat is raar, ik heb een bevestigde boeking. Dus maar niet op gereageerd. De dag erna:
‘Hello, sorry, hotel is full. Please cancel booking.’
Zeg, kom nou. Dus ik heb bij Booking aan de bel getrokken. Die reageerden dat ze wel even contact op gingen nemen. Een uur erna een bericht van het hotel:
‘Sorry voor het misverstand, we hebben een kamer voor u.’
Ja, ja.
Maar ik parkeer de auto voor de deur en wandel naar binnen. Ik meld me aan de receptie, waar ik niet word genegeerd, maar waar me te verstaan gegeven word dat de kamer pas over 10 minuten klaar is. Ik heb geen naam hoeven noemen, niks. Ik wil mijn paspoort overhandigen zodat ze mijn reservering op kan zoeken, maar dat is niet nodig:
‘Booking, yes?’
Ze weten hier dus heel goed wie ik ben. Mijn reputatie is me al vooruit gereisd kennelijk…
Tien minuten later kan ik de kamer in. Dit hotel is nog uit de tijd dat Stalin leefde en daarna is alles gebleven zoals het was. Behoorlijk oubollig, dus. En de wc blijft lopen, dus dat meld ik netjes. Ze gaan iemand aansturen. Een kwartier later komt de schoonmaakster puffend en hijgend de kamer binnen. Die weet ook niet wat ze ermee moet. Ze gaat iemand bellen, ze krijgen een verhitte discussie en daarna zegt ze dat ik moet wachten en ze verdwijnt. Ik wacht nu nog… En die wc die loopt wel door.

Ik wandel de stad in. Trebinje is heel lief aan het water gelegen en heeft een mooi oud centrum. Het lijkt er wel uitgestorven op deze zaterdag. Tot ik op het plein kom; hier zitten ze allemaal op het terras uit te hijgen van de warmte. En kennelijk zijn ze allemaal op de motor gekomen, want het staat er hier vol mee. Na een rondje neuzen door de straatjes, zie ik wat souvenirwinkeltjes. Niet dat ik daar naar op zoek ben, maar ik probeer toch eigenlijk altijd wel een kaartje naar huis te sturen. Maar die ben ik nog nergens tegengekomen, behalve in het hotel in Mostar, maar die stemden duidelijk nog uit de tijd dat het hier nog Joegoslavië heette en waren verkleurd en lelijk.





Ik heb vier verschillend winkeltjes bezocht en bij nummer vijf vraag ik aan het vriendelijke meisje of ze ook wel postkaarten heeft. Ja hoor, die foto’s in het rek aan de deur. Maar dat zijn meer afgedrukte foto’s dan kaarten. Daar denk ik nog even over na. Maar twee winkeltjes later heb ik al besloten dat ik terugga. Ze had het kennelijk al verwacht, want ze heeft een ander stapeltje voor me klaarliggen met meer van dezelfde foto’s. Ogenschijnlijk thuis geprint en bij sommige was de inkt meer op dan bij de andere, maar dat zal wel kunst heten.
‘Is deze brug hier in Trebinje?’ vraag ik wanneer ik naar een van de foto’s wijs.
‘Of course,’ zegt ze er bijna beledigd bij.
Ik vraag of ik ernaartoe kan wandelen en met Google Maps erbij legt ze me in haar beste Engels uit hoe ik er kom. Haar Engels is beperkt, maar ze probeert me heel vriendelijk te helpen. Ik merk dat ze het spannend en leuk tegelijk vindt. Ze vraagt hoelang ik in Bosnië ben, waar ik ben geweest en hoelang ik nog blijf. Ik vertel over Mostar en dat me dat dat tegenviel. Haar mond valt open van verbazing.
‘Ik vind Mostar geweldig. Het is Trebinje in het groot!’ zegt ze stralend.
Ik vertel meteen dat Mostar ook wel mooi is, maar dat die grote hoeveelheden toeristen voor mij niet hoeven. Net als in Durbovnik… dat snapt ze dan weer wel.
‘Ik wil je nog wat laten zien,’ zegt ze en ze pakt haar telefoon. Ze laat me een filmpje zien vanaf een van de berghellingen in de buurt waar geklommen en geabseild wordt, met uitzicht op de stad.
‘Is dat ver weg?’ vraag ik.
‘Uur of drie…’
‘Dat wordt dan voor de volgende keer…’
Ze knikt. Ik koop een paar kaartjes van haar en vraag naar het postkantoor. We vinden al snel uit dat dat net vijf minuten eerder gesloten is.
‘Maandag weer,’ zegt ze.
‘Bedankt voor de tips, ik ga die brug bezoeken!’
We nemen afscheid. Zomaar een gesprekje voor mij, voor haar duidelijk een uitdaging, maar het ging prima.


Ik wandel door de warmte naar de brug, de Arslanagića most, een overblijfsel uit de Ottomaanse tijd. Een fraaie brug, een die dusdanig fotogeniek is, dat die wel op een postkaartje past.



Voormalig station Trebinje.
Ik wandel terug naar het centrum en door naar het voormalige station. Daarin huist tegenwoordig een ouderenclub, want er zitten oude mannen met elkaar op een bankje te kletsen, aan een tafeltje en sommigen zijn een spelletje aan het spelen. Voor de deur staat een stoomlocomotief geparkeerd.

De warmte maakt loom en het is tijd om via de grote kerk naar het centrum te lopen. In de kerk, de Servisch-orthodoxe, worden net een aantal spullen ingewijd. Tenminste, dat idee heb ik. Ik wil niemand storen en maak dus snel een foto. Via het grote plein met de vele, vele motoren wandel ik door de stadspoort naar de binnenzijde van het voormalige fort. Ik neem plaats in een alleraardigst ogend restaurantje en word geholpen door een Servisch meisje dat genoeg Engels spreekt om te begrijpen wat ik aanwijs op de Servisch/Engelse kaart. Ze kijkt er maar nors bij. Grapjes zitten er hier niet in. Toe maar.
Een toetje halen doe ik bij het meisje dat ijsjes verkoopt naast de stadspoort. Ik vraag hoeveel het kost en ben verbaasd over het antwoord: 1KM per bolletje. Nou, dan mag ik wel 2 bolletjes van mezelf. Het is toch vakantie.
Na het eten wandel ik terug naar de hotelkamer. De airco gaat aan, want het is er warm. Het was weer een lange dag die uiteindelijk ook weer voorbij gevlogen is.
Ik loop nog een keer naar de auto voor wat water. En dan wandel ik nog even door het hotel. Er valt me iets op; in de ene vleugel is er heel luxe verlichting, in de andere vleugel is er heel fletse verlichting. Ik maak van beide een foto en ga aan de vriendelijke receptioniste vragen wat het verschil is. Die schiet in de lach en roept:
‘Misschien is de architect gek?’
We lachen samen hardop. Ze heeft geen antwoord, zegt alleen maar dat ik in een luxe suite zit en dus aan de “goede kant” zit.
‘Bedankt voor het lachen,’ zegt ze erbij.
Aan het einde van de warme dag wil ik douchen. Naast het toilet dat blijft doorlopen is ook de douchebak krom. En is van het ene douchedeurtje de omlijsting stuk waardoor het deurtje eigenlijk uit elkaar valt. Nou ja, niet zeuren. In de douchecabine hangen twee dispensers. Een met blauwe inhoud en een met groene inhoud. Wanneer ik wat blauwe uit de dispenser druk en ruik aan het frisse geurtje in mijn handen, draait mijn maag zich bijna om. De geur van rotte eieren komt me tegemoet. Gatverdamme. Dan die groene maar gebruiken, die ruikt wel naar bloemetjes.
Na het douchen pak ik een glas en vul ik dat met wat van dat blauwe spul. En met dat glas stevig stinkende spul loop ik naar de receptie. Daar zit mijn vriendin van daarstraks. Ik vraag haar eens aan het blauwe spul te ruiken. Maar op die meter afstand waarop ze nu zit heeft ze het al in de gaten. Uiteindelijk ruikt ze eraan en schudt ze haar hoofd. Ze trekt een vieze blik en ik schiet in de lach. Ze belt meteen de schoonmaakster van dienst. Die komt ook ruiken en trekt hetzelfde gezicht. Ik schater het uit, wat een prachtig verhaal weer!
De schoonmaakster wordt naar boven gestuurd en moet het maar oplossen. Die staat met haar handen in haar haar naar de badkamer te kijken. Ze spreekt een beetje Engels en vraagt zich in het Servisch hardop wat ze hier nu weer mee moet. Ik begin te lachen en zeg dat ik weet dat zij ook geen toverstokje heeft om dit even op te lossen.
‘I clean,’ zegt ze resoluut. En ze vertrekt.
Even later staat ze weer in mijn kamer en slaat ze aan het schoonmaken. En stevig ook. Ondertussen moppert ze in het Servisch. Niet dat ze is opgetrommeld, maar hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ik hoor haar bijna zeggen ‘wie dit op zijn geweten heeft…’
Ze puft nog een paar keer wanneer ze het blauwe spul uit de dispenser haalt, de geur is verschrikkelijk. Wanneer ze weer wat ander spul gaat halen, loop ik nog even naar de receptie.
‘Zullen we wat van dat blauwe spul in een glas ergens neerzetten voor degene die verantwoordelijk is voor dat blauwe spul?’ vraag ik grappend.
‘We kopen dat spul gewoon in de supermarkt,’ zegt de receptioniste een beetje radeloos. Wat moet ze hiermee aan? Die knul van “Booking”. Ze zegt nog eens sorry en ik schiet in de lach.
‘Joh, dat hoort allemaal bij het avontuur. Als ik thuisblijf gebeurt er niks, op reis maak ik van alles mee!’
Ze lacht volop met me mee.
‘Ik ben blij dat je het zo opvat.’
Joh, hoort erbij.
De schoonmaakster werkt hard om het op te lossen, ik krijg zelfs nieuwe handdoeken. Ik geef haar een muntje van 2 Mark. Die wil ze al bijna niet aannemen. Ze gaat maar door, want de glazen die we gebruikt hebben moeten omgewisseld worden. Zodra ze daarvan terugkomt, zegt ze met de hand op haar hart:
‘I’m sorry. I’m sorry. I’m sorry.’
Ik maak haar duidelijk dat dat niet hoeft; zij heeft dit toch niet gedaan?! Maar toch zegt ze dat het haar spijt. Ze gaat over op het Servisch, moet duidelijk even haar onvrede kwijt. Ik volg haar half en besluit dan Google Translate aan te zetten. Die vertaalt voor me wat ik al dacht te horen: ze is heel erg ontevreden.
‘Ik schrijf een rapport wat er is gebeurt en dan denk je dat ze er lering uit trekken. Maar dat is niet zo. Morgen gebeurt het weer. En dan heeft de schoonmaakster het weer gedaan. Nu ook, jij gaat naar de receptie en dan moet ik het opknappen.’
Ik voel haar onmacht. Haar onvrede omdat het duidelijk niet de eerste keer is dat zij voor het karretje gespannen wordt.
‘Ik heb gewerkt in Dubrovnik. Daar werd met een zaklamp iedere centimeter gecontroleerd of het wel perfect schoon was. Wij stellen als schoonmakers niks voor. Nulla.’
Zo denk ik er anders niet over. En dat maak ik ook duidelijk. Ja, hier in het hotel worden ze misschien behandeld als het laagste van het laagste. Maar dat maakt haar geen minder mens. Ze heeft het opgelost en naar meer dan tevredenheid ook.
Ze maakt nog eens het gebaar dat ze haar mond moet snoeren. Ze stelt niks voor, heeft niks te zeggen.
‘Kijk,’ zegt ze wijzend op de spiegel naast mijn deur. Ze wijst maar een vingerafdruk midden op de spiegel. ‘Haal dat even weg denk ik dan, maar dat doet dan niemand. Nulla…’
‘Nog drie kwartier, dan zit het erop,’ zeg ik met een glimlach, ‘dan kun je naar huis.’
‘En jij? Ben je er morgen nog?’
‘Nee, morgen vertrek ik weer.’
Ze draait naar de trap en gooit zogenaamd mijn koffer van de trap en zegt:
‘Ik was nu al vertrokken. Weg uit die bende!’
Ze bedankt me nog eens met een warme hand. Ik bedank haar. En daar gaat ze.
Nee, het leven van een hotelgast zoals ik is nooit saai!
Zondag 9 juni
Na het wat schamele ontbijt, maar dat past wel bij dit hotel, vertrek ik naar de supermarkt. Ik ben door mijn water en brood heen. Bij de supermarkt parkeer ik mijn auto Balkan-style en dat komt me op commentaar van een opa in zijn auto te staan. Ik versta geen zak van wat hij zegt, maar kennelijk mag ik niet op dat plekje staan. Ik maak een beetje uit zijn manier van reageren op dat hij er liever zelf zou staan en dus bedank ik hem in het Nederlands en loop ik de supermarkt in.
Brood is snel gevonden, kaas voor erop gaat hier nog communistisch; er liggen grote kilo-pakken in een vitrine en als je er wat van wilt hebben, moet je dat bij de kaas-en-worst-dame bestellen. Ik prepareer Google Translate dan maar om 500 gram Goudse kaas te bestellen. Wijzen naar Gouda en mijn scherm laten zien zijn voldoende om gevraagd te worden:
‘Sliced?’
Verdorie, spreekt de bediende vrouw nog Engels ook..
Ze snijdt er met haar ervaring 16 plakken af en die legt ze op de weegschaal. Precies 503 gram.
‘Perfect!’ zeg ik en dat komt me op een lach te staan.
Twee containers met 5 liter water erbij en ik wandel de supermarkt weer uit. Naar de auto waar de auto van opa nog steeds naast staat. Hij zit nu op een stoeltje voor zij auto en maakt onderdeel uit van de zondagse markt. Zie je wel, hij wilde gewoon mijn plekje.


Eerst rijd ik de heuvel op, naar de Orhtodoxe kerk Hercegovačka Gračanica. Mooi kerkje met uitzicht over de stad. Het naastgelegen terras zit alweer goed vol.


Dan start ik de auto en rijd ik naar het noorden. De volgende stad heet Bileća en daad eindigt het spoor dat ik gisteren volgde. Ergens op een afgelegen industrieterrein staat het voormalige stationsgebouw. Ook hier is het opgeknapt en jn gebruik als een kroeg annex motel. Maar er valt weinig te doen. Uit de kaart maak ik op dat het spoor hier doorliep en dat de doorgaande treinen van Trebinje naar Nikšic en omgekeerd hier kopmaakten. En meer valt er niet over te vertellen. Nikšic is hier 65 kilometer vandaan, daar was ik twee jaar geleden nog in de bloedhitte.


Nu rijd ik verder door naar het noorden. Via het dorpje Gacko, waar de politie een wel erg nerveuze jongen controleert die in de paar seconden waarin ik voorbij rijd van hot naar her rent, rijd ik ineens een heel ander landschap in. Ineens zijn er weer bergen te zien en wordt het landschap weer wat meer open. En dan rijd ik ineens het bos in. Welkom in Nationaal park Sutjeska.

Hier verblijf ik twee nachten. Nog even de rem erop, even geen haast en niks moeten. Ik verblijf in een houten hutje waar drie appartementen in zijn gemaakt. Inchecken is bij het nabij gelegen restaurant. De serveerster spreekt slecht Engels, maar de naam van de blokhut noemen is voldoende, waarna ze zich omdraait en mijn naam noemt. Dat zit wel goed.




Tegenover zowel de blokhut als het restaurant ligt het monument Tjentište, ter herinnering aan de slag van Sutjeska. Die was in de Tweede Wereldoorlog en net als het enorme monument in Nationaal Park Kozara herinnert deze eraan. We zitten hier in Srpska, dus de Serven besteden er veel aandacht aan. Het monument is groots. Ernaast ligt een museum. De conservator spreekt geen woord Engels, dus zijn uitleg is moeilijk te volgen. Voor 5 Mark mag ik even kijken. Hij laat met trots zien dat er hier van verschillende nationaliteiten een fez te vinden valt. En wapens. Wanneer ik hem vertel via Translate dat de swastika die op de vlaggen staat bij de Boeddhisten vrede betekent, begint de man te lachen en kijkt hij me ongeloofwaardig aan. We gaan maar snel verder.



Een gebouw verderop is er het monument van de Slag om Sutjeska waar alle 7300 namen van de hier gevallen krijgers op de muur gezet zijn. Het is een indrukwekkend gebouw en het verhaal dat de conservator houdt noemt veel getallen. Ik tik een keer met mijn vinger tegen mijn voorhoofd.
‘Oorlog,’ zeg ik erbij. De man begint te lachen en klopt me op mijn schouder.
Dan is de toer voorbij en nemen we afscheid.


Ik ga nóg een gebouw verderop kijken. Dat was ooit Hotel Sutjeska, maar is failliet gegaan tijdens de Joegoslavië-oorlog en sindsdien schijnt het leeg te staan. En als liefhebber mag ik dan graag een kijkje gaan nemen. Dit hotel verkeert nog in uitstekende staat! Natuurlijk is er al het een en ander gesloopt en hangt er graffiti, maar het is nog lang niet zo uitgeleefd als dat hotel op Krk vorige maand.

Eten doe ik vervolgens op mijn gemak in het restaurantje. Veel voor weinig geld, prima.
In de blokhut aangekomen blijken alle drie de appartementen vannacht vol te zitten. In de ene een Servisch stel dat zich afzijdig houdt en in de middelste een ouder Duits echtpaar uit Neurenberg. Ze zijn hier om te wandelen en met name de man kijkt uit naar de wandeling over de berg naar de grens met Montenegro morgen. Zijn vrouw is iets minder enthousiast. Maar vooruit, ze zal meegaan.
We hebben het over de situatie tussen de Serven en de Bosniërs. Zij merken de gevoeligheden ook op.
‘Maar wij zijn Duitsers. Overal waar wij komen worden we bestempeld als slecht. Hier ook, met de Tweede Wereldoorlog hier tegenover. Er wordt altijd benadrukt hoe slecht de Duitsers wel niet zijn.’
‘Tot het punt dat het het ene oor ingaat en het andere uit?’
‘Zoiets, ja. Dat verhaal tussen de Serviërs en de Bosniërs hier is ook iets waar we het maar beter niet met ze over hebben. Dat maakt het allemaal een heel stuk gemakkelijker…’
Terwijl de waterval wat verderop voor achtergrondmuziek zorgt, eten zij rustig hun kaas, worst en chocola op, en tik ik mijn verhaaltje. Het lijkt wel vakantie!
Maandag 10 juni
Bij een nachtelijk toiletbezoekje viel me al op dat de verlichting het niet deed. Toen ik wakker werd, bleek de elektriciteit er helemaal uit te liggen. Bij het ontbijt in het restaurant informeer ik ernaar. De reactie verbaast me niet, maat herinnert me er op de vroege ochtend weer aan dat ik me in de Balkan bevind.
‘I know,’ klinkt het nors.
‘Oké, en wanneer wordt dat geregeld dan?’
‘I don’t know,’ net zo nors.
‘Maar wie gaat het dan oplossen?’
‘Government.’
En tot zover het eerste gesprek van de dag.
Na het ontbijt wandel ik mijn blokhutje weer in en brandt de verlichting in de badkamer. Toch eens kijken in de reviews. En ja hoor, dat schijnt iedere dag zo te zijn. In plaats van dat ze me dat dan vertellen…
Vandaag is een dag zonder verplichtingen. Geen programma, ik zie wel. Er zitten nog wat ansichtkaarten in mijn tas die ik wil versturen en in Foča, op een half uur rijden, zit er een postkantoor. Dus dat wordt mijn doel vandaag.
Ik rijd het toeristische dorpje Tjentište door en zie een bordje dat ze hier ook een postkantoortje hebben. Maar het gebouw waar het bord naar verwijst ziet er niet heel erg open uit. Dus rijd ik door, het dorp uit.
De weg slingert enorm de berg op. Voor me rijdt een Tsjech in zijn blauwe camper, waar ik wel blij mee ben. Hij gaat niet zo heel hard en dat ziet de rest achter me ook, dus rijden ze allemaal redelijk normaal de berg ook weer af.

In Foča is er betaald parkeren. En op een bordje waar ik voorbij rijd, zie ik dat betalen per SMS gaat. Maar dan moet je bij je provider wel tegoed hebben staan. Ik weet dat ik voor 10KM mag bellen, maar of dat ook voor SMS’en geldt? Ik gok het er maar niet op en bovendien staat het overal vol. Keren en nog eens proberen levert ook niks op. Dan maar Balkan-style parkeren bij het benzinestation even verderop. Dan loop ik het stadje wel in.
Het is een aardig groot postkantoor, met vijf loketten. Aangezien de benamingen in het Cyrillisch zijn en er twee rijen staan, schuif ik aan bij de eerste. Dan valt me ook op dat er een aantal benamingen in het Frans zijn. Ik maak eruit op dat het derde loket bestemd is voor het afgeven van pakketjes. Zodra ik eenmaal aan de beurt ben en mijn postkaartjes laat zien, verwijst de dame me resoluut naar het vierde loket. En daar begint het feest van voren af aan.
Ik houd de kaartjes omhoog, mijn hand met vijf vingers en ik vraag naar ‘Gollandia’. De dame achter het loket bekijkt de vijf kaartjes en zegt in het Servisch dat ze niet weet wat ze daarmee moet. De kaartjes zijn ook nog onbeschreven, omdat ze vrij klein zijn en ik geen idee heb hoe groot de postzegels zullen zijn die erop geplakt moeten worden. Dan Google Translate er maar bij. Dan snapt ze de bedoeling en laat ze me 9,75 afrekenen voor vijf postzegels. Via de app vraag ik of de kaartjes straks gewoon in de gele postbus mogen worden gedropt. Ze leest het, steekt haar duik lachend op en zegt ‘Da!’
Dat zal dan wel goedkomen, denk ik dan.
Op een bankje op het plein ga ik de kaartjes rustig zitten schrijven en daarna trakteer ik mezelf op een ijsje bij het ijsstalletje tegenover het postkantoor. De kaartjes gaan de brievenbus in en dan is mijn programma alweer leeg.

Omdat Foča zelf verder weinig te bieden heeft buiten een museum over de lokale historie, waar ik vandaag gewoon even geen zin in heb, wandel ik terug naar de auto. Ik heb nog iets gezien dat me interesseert en dat ligt maar een paar kilometer verderop. Er gaat alleen een slingerende weg naartoe die van matige tot slechte kwaliteit is en dus duurt het nogal voor ik er ben.


Midden in de bossen ligt een zandsculptuurformatie die te boek staat als zandpiramides. Door weer en wind vormen deze sculpturen zich nog iedere dag en zolang er weer en wind is, zal de formatie doorgaan. Het doet me denken aan de Hoodoo’s in Bryce Canyon in de Verenigde Staten. Mooi om te zien wat de natuur allemaal doet.
Daarna neem ik de auto weer mee naar de blokhut en neem ik een middag echt vrijaf. Beetje puzzelen, beetje lezen, genieten van het achtergrondgeluid van de waterval iets verderop en de wind die vandaag enorm huishoudt. Heerlijk.
Terwijl ik lig te rusten, komen de Duitsers thuis. Zodra ik weer op de been ben, maken we een praatje. Ik had ze al gesproken en gehoord dat het hun plan was via de berg Maglić de grens over te steken naar Montenegro en dan weer terug. De Maglić is de hoogste berg van Bosnië-Herzegovina. Maar terwijl ik zat te puzzelen waaide het hier beneden in de vallei al enorm, dus ik had al zo’n vermoeden hoe hun trip zou gaan.
‘Het waaide wel zo allemachtig hard dat het daarboven alleen maar gevaarlijk was. Daar zijn we snel mee gestopt.’
‘Alsof we aan zee liepen,’ zegt zijn vrouw, terwijl ze haar armen breed naast zich houdt.
‘We proberen het gewoon morgen nog een keer.’
Even later kijkt de man bij mij om de hoek van de openstaande deur.
‘Entschuldigung? Heb jij wel stroom?’
De Duitsers schijnen de hele dag geen stroom te hebben gehad in hun hutje. Bij mij draait alles wel, geen idee waar het verschil vandaan komt. We kijken alle stoppenkasten eens na en vinden niks. Ik bied aan dat ze bij mij mogen komen opladen, maar ze hebben overal nog genoeg stroom in zitten.
Terwijl ik even later zit te eten komen ook zij het restaurant binnen en wensen me smakelijk eten. Vervolgens gaan ze in het restaurant hun telefoons op zitten laden. Eigenwijs, he.
Maar zodra het wat donkerder begint te worden, wordt het wat vervelender voor ze. Alle drie de hutjes hebben een buitenlamp op de veranda, maar die werkt alleen op beweging. En alleen die van mij doet het. Ik had al een kaars gevonden in een kast die ik ze heb aangeboden. En ik ben expres buiten gaan zitten, zodat ze van mijn brandende lamp konden genieten. Wel elke tien minuten een keer opstaan, maar vooruit. De man houdt het al rap voor gezien, de vrouw kan dankzij mijn lamp haar boekje lezen. Op een bepaald moment raken we aan de praat over onder andere het Servische personeel dat hier rondloopt. Die komen heel erg ongeïnteresseerd over, dat hadden zij ook al zo ervaren.
‘Ik wil geen vooroordelen hebben, maar of ik wel naar Servië wil?’ vraagt ze zich hardop af. Maar misschien zijn ze daar wel wat vriendelijker voor de toeristen, zoals ik in het noorden van Bosnië wel al heb mee mogen maken.
Om kwart voor tien valt de stroom helemaal uit, ook bij mij doet niks het nog. En dus taaien ook wij af. Het is mooi geweest voor vandaag.

Dinsdag 11 juni
Na het ontbijt lever ik de sleutel in bij de dame van de kiosk. Ze spreekt vijf woorden Engels. Ik vijf woorden Bosnisch. Ze lacht erbij als ik haar in het Bosnisch alsjeblieft zeg bij het betalen van het geld, “molim”. Zoals ik het ook prachtig vind als een toerist met moeite dankuwel in het Nederlands zegt.
Vervolgens rijd ik nog eens naar het verlaten hotel. Ik heb eergisteren het plan opgevat daar een Geocache neer te leggen waar ik een tijdje mee bezig ben geweest. Tot mijn verbazing werd die gisteravond goedgekeurd en is hij nu online. Ik bedacht dat ik beter wat extra papier voor het logboekje in de container kon stoppen, want onderhoud ga ik hier natuurlijk niet kunnen plegen de komende tijd. Alles zoals ik het had verstopt ligt nog op zijn plek. Dat is al een goed teken.
Daarna begin ik aan de lange rit naar mijn bestemming; Konjic. De planning was vooraf prima, de uitvoering valt helaas iets tegen. Wie op de kaart meekijkt zal zien dat Konjic maar 25 kilometer van Jablanica af ligt en dat het een beste rit is om er vanaf NP Sutjeska te kunnen komen. In de planning zou het inderdaad een rit van 3 uur worden, via de binnenlanden. Een beetje toeren door de bergen en er de tijd voor nemen, helemaal prima. Alleen kwam ik er in de afgelopen dagen achter dat de wegen die ik dan zou berijden grotendeels niet uit asfalt bestaan, maar uit ‘makadam’. Van die net wel/net geen grindpaadjes met gaten erin. En dat is een stukje wel leuk, zoals gisteren naar de zandpiramides, maar geen 3 uur lang. En dat is dan nog volgens Google, dat er vanuit gaat dat je op dit soort wegen ook gerust 40 tot 60 kunt rijden. Maar dat is maar net afhankelijk van de staat van de weg…
En dus rijd ik bovenlangs via Brod bij Foča. De weg slingert enorm en oogt als zijn evenknie aan de andere kant van de grens in Montenegro; dit is namelijk dezelfde vallei als waar ik twee jaar geleden doorheen reed bij Pluzine. Machtig mooi om langs de rivier door de hoog oprijzende bergen te rijden. Onderweg stop ik nog even bij de oma die ik gisteren al langs de weg zag zitten met haar stalletje met honing en andere spulletjes waarvan het altijd de vraag is of het echt uit eigen tuin komt of van de Konzum of Bingo in het dorp verderop…
Ik wijs een bakje met blauwe bosbessen aan en ze maakt een gebaar met haar hand waaruit ik 2 opmaak. Dus ik pak een muntstuk van 5 en zeg erbij dat het goed is.
‘Ne!’ zegt ze resoluut. En maakt het gebaar nog eens. Ah, vijf en dan twee. Joh, krijgt je van mij een tientje. En ik zeg er opnieuw bij dat het goed is zodra ze drie muntstukken ernaast legt als wisselgeld.
Dan begint ze te wijzen naar de grote bak. Voor dat geld mag ik kennelijk de grote bak meenemen. Ook mooi.

De insteek was om geen stukken dubbel te rijden. Het land is wel zo allemachtig groot dat dat zonde van de tijd zou zijn. En dus kies ik ervoor om niet via de luchthaven en de snelweg te rijden, maar via de om Sarajevo lopende B-weg te kiezen. Die komt ook langs het dorpje Igman. En die is dan weer heel interessant. Weet je nog dat ik in Sarajevo het voormalig Olympische dorp heb bezocht met de bobsleebaan aan het begin van deze reis? Een ander Olympisch dorp ligt in het dorpje Igman, vernoemd naar de berg Igman. Hier werden destijds de wedstrijden schansspringen gehouden. Speciaal daarvoor werd er in dit verder weinig noemenswaardige dorpje een groot hotel opgezet. Groots van buiten, kleine kamers van binnen. En na de Olympische Spelen van 1984 was de rek er dan ook al snel uit. Ik heb het hier weer eens over een verlaten hotel!




Iets verderop is er nog iets anders interessants te zien: de schansen staan er nog! Je moet er een eind voor naar beneden rijden, maar dan kun je gewoon op het originele podium van de spelen van 1984 staan, met uitzicht op de schansen en het originele wedstrijdgebouw. Dat ziet er precies zo uit zoals je zou verwachten na 40 jaar. Er staat wel een gloednieuwe stoeltjeslift naast, want hier kan in de winter geskied worden. Niet dat er nu wat valt te beleven, op het cafeetje in het grote gebouw na en de kaartlezers van de stoeltjeslift die om de tien seconden piepen. Niet dat je naar boven kunt, maar de kaartlezers doen het! En de bak met bosbessen is onderhand ook leeg.
Daarna vervolg ik mijn weg naar Konjic. Ik check in in het hotel, waar een meid achter de balie zit die linkshandig is. Ik weet van exen uit het verleden dat linkshandig schrijven niet altijd even handig is, omdat je dan je zojuist geschreven tekst vaak uitveegt. Nou, daar heeft dit meisje wat op bedacht. Terwijl ze geconcentreerd de gegevens uit mijn paspoort bekijkt, schrijft ze met links die gegevens op. Tot zover niks geks. Ware het niet dat ze het boek haaks voor zich heeft liggen en alles dus gekanteld noteert. Het komt recht in het boek te staan, ze schrijft alleen heel vaag.
‘Je moet wat als je linkshandig bent,’ zegt ze schouderophalend en lachend wanneer ik zeg dat ik daar natuurlijk een opmerking over ga maken.


Al vanaf dat ik Igman heb verlaten is het beginnen te regenen. En nu ik heel even bij zit te komen op het balkon, regent het nog harder dan onderweg. Zonde, want ik had voor vandaag nog één ding op het programma staan en dat is ergens buiten… Na een uurtje raap ik mijn laatste beetje zin bij elkaar en rijd ik nog eens een halfuur over wederom een slingerende bergweg. Dan kom ik aan bij het grootste, natuurlijke meer van Bosnië: Boracko Jezero. Rondom dit eigenlijk niet gek grote meer liggen een aantal campings voor de liefhebbers van rust en natuur. Tenminste, dat verwacht ik want het is hier zalig stil. Op het meer iemand die aan het kajakken is, wat eenden die overzwemmen… En het mooiste; hier is het hartstikke droog. Nog heel even genieten en dan is het tijd om weer te vertrekken.

In Konjic is parkeren een dingetje. En waar er plek is, moet ervoor betaald worden. En dus haal ik de bekende truc uit; rijden naar het station, daar parkeren en een stukje lopen. Eerst dat station maar eens bekijken. Aan de buitenkant kun je niet zien dat het een station is, behalve als je vanuit het centrum aan komt lopen, want dan zie je de stationsklok boven de ingang hangen.


De hal is grijs en grauw, er is één loket en één bankje om op te zitten. Er is een perron aan het gebouw en er is een eilandperron. Volgens Google komt de trein naar Jablanica en Čapljina over een kwartier. Daar wil ik nog wel even op wachten, ondanks dat ik al weet wat er komt, natuurlijk. Wat me wel opvalt is dat de trein naar Sarajevo niet wordt genoemd door Google. En ik heb vorige week in Jablanica toch echt uit staan rekenen dat die elkaar hier moeten kruisen…




Twee minuten na geplande vertrektijd komt de trein naar Čapljina aangereden. Aan de houding van het personeel én het veranderen van het seinbeeld van het nevenspoor te zien, moet er inderdaad een trein naar Sarajevo komen. Tien minuten na vertrektijd rolt die inderdaad binnen en heb ik beide treinen tegelijkertijd op de foto. Er stapt toch nog wel wat in en uit en al rap zijn beide trein weer weg.



Dan stap ik nog even door het centrum. Ik heb al een oude, Ottomaanse brug gezien en aan de overkant is er een bijbehorende Turkse wijk. Mooi om te zien. Vervolgens stap ik een restaurantje binnen, waarvan de mixed grill af en toe net iets te droog is naar mijn smaak. Dan maar met een ijsje in het centrum afblussen. Ik wil nog even langs de supermarkt om nog wat koekjes voor de laatste twee dagen in te slaan en merk dat de pantoffelparade zich hier deels in de supermarkt afspeelt; het is hier om acht uur ’s avonds druk!

Wanneer ik met de auto door het centrum terug naar het vrij afgelegen hotel rijd, is de pantoffelparade ook buiten goed op gang gekomen; er is bij de Ottomaanse brug een klein festival, waarvan er eerder al saxofoonmuziek te horen was. Ellie Goulding met “Love me like you do” kwam al voorbij. Een van de ik denk twintig plaatjes die je hier werkelijk overal in de hotels en restaurants grijsgedraaid zult horen worden op dezelfde playlist. Jammer dat het niet live is; er werd een USB-stick aangesloten op de centrale computer, waarna het bijbehorende Windows-geluid door de speakers schalde…
Het gaat allemaal heel snel, de dagen vliegen voorbij. Ik heb het echt wel naar mijn zin!
Woensdag 12 juni
Het ontbijt valt weer eens tegen. Ik ben de enige in het zaaltje en er staat een mandje met kruimels voor me klaar. Ik trek aan de bel bij dezelfde receptioniste als gisteren die komt kijken.
‘Ze hebben alles opgegeten,’ zegt ze schouderophalend. Maar daar ga ik niet mee akkoord. Wanneer ik betaal voor ontbijt krijg ik op z’n minst iets te eten. Ze kijkt me even onderzoekend aan wanneer ik aandring en zegt dan wat verveeld:
‘Ik ga wel wat kopen.’
Vijf minuten later is het mandje gevuld met brood. Er is chocopasta, jam, plakken kaas en drie koud geworden worstjes. Tot zover het riante ontbijt.
Om 11 uur check ik uit. Er is een reden dat ik naar Konjic gekomen ben om hier te verblijven. Het is een stukje buiten de stad, maar ik moet me voor die tijd melden om mijn kaartje te ontvangen op een bepaald adres. En dat blijkt daadwerkelijk toevallig naast het hotel te zitten. Ik betaal, moet mijn naam op een lijst zetten en krijg te horen dat ik om tien voor twaalf bij de ingang van de bunker moet zijn.

De bunker is een van de drie geheime overblijfselen uit Joegoslavië. Waar ik vorige maand het verlaten, ondergrondse vliegveld op de grens met Kroatië al heb bezocht, ben ik nu bij de geheime bunker. Er blijkt ook nog een geheime ondergrondse haven te zijn in de buurt van Split. Misschien kom ik daar ook nog eens.

Wanneer we verzamelen op de parkeerplaats staan er ineens drie jongens tegenover me.
‘Hello again,’ zegt de ene. ‘Je herkent ons denk ik niet meer?’
Het duurt twee seconden en dan herken ik ze van het verlaten hotel in Sutjeska. Daar kwam ik net het gebouw uit en kwamen zij net aanwandelen. Ik vroeg ze of ze een reservering hadden voor mijn hotel, waarna ze begonnen te lachen.
We trekken tijdens de tour door de voormalige bunker een beetje op. De ene neemt constant van alles foto’s. Zodra hij van ons wegloopt om iets te fotograferen, vraag ik de andere twee:
‘Krijgt hij per foto betaald?’
‘Hij maakt overal foto’s van. Heel irritant,’ zegt de ene.
‘En het zijn nog verrassend goede foto’s ook,’ zegt de ander, waarna hij er direct aan toevoegt: ‘Maar dat vertellen we hem natuurlijk niet.’
Uiteraard.
De rondleiding begint en in goed, maar vooral snel Engels krijgen we te horen waar we hier over hebben; de TITOV-bunker was een van de briljante bedenksels van maarschalk Tito om de dreiging van kernwapens tegen te kunnen gaan. Hij gaf opdracht om hier in de berg een complete bunker te laten bouwen, waar hij en 350 van de belangrijkste hoge piefen van Joegoslavië gedurende zes maanden konden schuilen, voorzien van alles wat nodig is om de federatie in goede banen te leiden in geval van problemen. Driehonderd meter diep in de berg gaat deze bunker, waarvan het interieur nog zoveel mogelijk origineel is. De bunker zelf is uiteindelijk nooit gebruikt. En gelukkig maar.

Tot 1990 was de bunker volstrekt geheim en wisten alleen de hoogste figuren ervan. De bouw duurde 26(!) jaar, geheel met pikhouwelen en zonder enige machines, en kostte 4,6 miljard Amerikaanse Dollar, tegenwoordig 19,3 miljard Dollar. Om te voorkomen dat het complex weer in Bosnische handen zou vallen, gaf een Joegoslavische kolonel-generaal opdracht om de bunker op te blazen, net als bij het vliegveld werd gedaan. Maar waar het vliegveld inderdaad werd opgeblazen, waren er hier twee soldaten die bij het verlaten van de bunker de explosieven saboteerden, waardoor ze niet afdingen. En daardoor is de bunker –“Yugoslavia’s biggest secret!”- vandaag gewoon te bezichtigen. De tour is interessant en laat alle plekjes zien, van het waterbassin tot de persoonlijke kamer van Tito, de enige met een tweepersoonsbed, voor het geval zijn vrouw ook mee zou komen.
Daarna neemt de groep afscheid van elkaar en rijd ik naar Sarajevo. Er staat nog één ding op het programma, de tunnel. Toen Sarajevo door de Serviërs omsingeld werd in 1994, was er maar één corridor waarlangs hulpgoederen de stad binnen konden komen. En dat was aan de zuidoostzijde van de stad, richting het Olympisch dorp Igman, waar in 1984 de hele wereld nog naar gekeken had tijdens de Olympische Spelen. Er was echter een obstakel en dat was de luchthaven. Er waren convenanten gesloten, waardoor de Serviërs de ene kant bewaakten en de NATO de andere kant. Getuige de verhalen die in het tunnelmuseum worden verteld waren er mensen die hun leven waagden door tijdens de donkere uren te proberen de startbaan over te steken. Maar de Serviërs hadden er een handje van om die waaghalzen eerst met granaten te bestoken en vervolgens ongezien het vuur te openen op alles wat in het donker leek te bewegen.

En dus werd er heimelijk een tunnel gehakt onder de startbaan door, zodat niet alleen goederen maar ook mensen heen en weer konden verplaatsen in en uit de stad. Van deze tunnel die de wijken Dobrinja, aan de noordzijde van de luchthaven, en Butmir, aan de zuidzijde van de luchthaven, met elkaar verbonden en daarom de D-B tunnel werd genoemd en later the Tunnel of Salvation of Tunnel of Hope, werd enorm veel gebruik gemaakt. De tunnel was 800 meter lang en op het diepste punt, onder de startbaan, vijf meter diep. Met 1,6 meter hoogte een uitdaging om doorheen te lopen, maar toch liepen er dagelijks 2000 tot 3000 soldaten doorheen. Uiteindelijk werd er zelfs een spoorlijn in gelegd om wagens met goederen doorheen te duwen.


Tegenwoordig is het een museum en is er nog een klein stuk van de tunnel toegankelijk. Dat zal ook met de naburige luchthaven te maken hebben, die zijn er vast niet van gecharmeerd dat er mensen onder de startbaan door wandelen. Op internet staat er dat dit stuk tunnel maar 20 meter lang is, maar gevoelsmatig lijkt het veel verder.

Na dit bezoek rijd ik naar het laatste hotel van deze reis. Met opzet in de buurt van het vliegveld, vanwege de bereikbaarheid, en niet in de stad, omdat ik anders met die auto opgescheept zit. Het hotel blijkt een enorm conferentiecentrum te hebben en een zwembad. De kamer ziet er simpelweg goed uit. Het balkon geeft zicht op, jawel, de startbaan van het vliegveld. En daar komt de eerste startende kist voorbij! Het is net alsof ik weer in Diegem in België woon… Good times.
Ik voel een bepaalde vermoeidheid over me heen komen. De hele reis hakt er behoorlijk in en ook dat steeds vroeger wakker worden begint een dingetje te worden. Vanochtend was het voor zevenen dat ik wakker was, pfff..

Ik wandel nog even naar het naburige winkelcentrum om voor morgen nog wat broodjes in te slaan en eet een grote pizza bij een van de restaurants in het winkelcentrum. Daarna loop ik nog even het zwembad van het hotel in. Wel mijn schoenen uit, want anders mocht ik niet even kijken. Het is een mooi groot zwembad, met een enorm badencomplex buiten. Maar het regent behoorlijk, dus daar ga ik niet kijken. Een buitenbad dat van binnenuit te bereiken is, is steenkoud. Ik informeer nog wel tot hoe laat het zwembad open is, maar zodra ik op de kamer ben, geef ik toe aan de vermoeidheid. Mijn koffer moet nog worden ingepakt en daarna heb ik helemaal geen fut meer om nog wat te gaan doen. Nee, het is prima zo!
Donderdag 13 juni
Als bij mij om tien uur het licht al uitgaat, dan weet je zeker dat ik moe was…. Het ontbijt is zeer uitgebreid, de auto brengt me probleemloos naar het vliegveld en daar staat jammer genoeg niet zoals afgesproken de man van het autoverhuurkantoor klaar bij de slagboom. Op de dag dat ik de auto meekreeg had hij gezegd even voor aankomst een appje te sturen, zodat hij klaar kon staan om me binnen te laten. Maar hij staat er ondanks dat appje tien minuten vooraf niet.
Even later tref ik hem bij zijn balie, hij was druk, zo zegt hij. Nu heb ik dus een kaartje van de slagboom gekregen en die moet dan nog weer betaald worden. Ach, die 2KM kan er nog wel af.

Omdat ik deze reis minder heb uitgegeven dan ingeschat en omdat ik mezelf eraan herinnerde dat deze reis bestemd was om een lange, slepende en negatieve periode proberen af te ronden, heb ik nog eens meegedaan met de bieding voor een business class stoel. Volledige gekte, natuurlijk. Maar soms moet je jezelf kietelen, aldus een collega van me. En ja hoor, mijn bod van 90 euro, het minimum, werd geaccepteerd voor de vlucht van Sarajevo naar Frankfurt. Ik vlieg namelijk met Lufthansa over Frankfurt terug naar Amsterdam. En dus mag ik naar de balie van de Business Class, waar ik als eerste aan de beurt ben.
Vervolgens loop ik langs het geldwisselkantoor, want hoe leuk die Bosnische Marken ook zijn, buiten Bosnië leveren ze geen kloten op. Tot mijn verbazing is de koers heel prima, want ik lever 160 Mark aan en ik krijg 80 Euro ervoor terug. De officiële wisselkoers zou daar net geen 82 euro van maken.
Daarna loop ik naar de beveiliging voor de controle. Business, dus ‘Fast track’. Niet dat het heel druk is, maar ik heb er een beetje voor betaald. Dat komt me op een dame te staan die mijn instapkaart en paspoort aanneemt en voor me uitloopt, langs de kleine rij die er staat.
‘You are next,’ zegt ze, terwijl ze mijn papieren teruggeeft en wegloopt.
Spullen in de bak, backpack in een andere, zelf door de controle en dan loopt het spaak. Het duurt even, maar dan komt de eerste bak met mijn jas erdoor. Afgekeurd. Andere rij.
‘Je moet hem er nog een keer doorheen sturen,’ zegt de man, wijzend naar de andere kant van de machine. De bak wordt overgenomen en er nog eens tussen gezet. En dan loopt alles in de soep. Het röntgenapparaat loopt vast. Een keer een duw naar binnen en mijn tas komt erdoor. Afgekeurd. Maar ik krijg hem zonder geopend te zijn weer terug.
En dan houdt het apparaat er helemaal mee op. Geheel in stijl van de Balkan wordt er een stok bijgehaald waarmee alles wat nog in het apparaat staat voort wordt geduwd. Erg vermakelijk. Maar dit ding doet het niet meer. En dus wordt alles verhuist naar de tweede machine. Gelukkig ook alles wat nog op de band stond, want die bak met mijn jas moet nog altijd komen. Dat duurt vervolgens nog even, waarna ook die goedgekeurd door het apparaat komt.

Na de paspoortcontrole loop ik naar de Business Lounge, want de vertrekhal stelt heel erg weinig voor en er zijn ook maar weinig stoelen. In de lounge is het gelukkig rustig en kan ik op mijn gemak onder het genot van een broodje en wat drinken dit verhaal tikken.

Hieronder loopt dus van links naar rechts een geheime tunnel...
Het instappen gaat op z’n Balkans; verwarring alom wat de bedoeling is en wachten op iemand die met een rolstoel het vliegtuig in geholpen moet worden. Maar wanneer ik eenmaal zit is het allemaal dikke prima. Drie stoelen voor mezelf, een purser die opvallend accentloos Engels spreekt voor een Duitser, goed eten, goede service. De purser heeft duidelijk op de passagierslijst gekeken, want zodra hij thee komt brengen zegt hij er in het Nederlands ‘alsjeblieft’ bij. Bij het uitstappen is er een spontaan ‘tot ziens’. Gekke Duitser.

Het toestel was iets te laat, we komen een kwartier te laat aan in Frankfurt. Hier heb ik nu twee uur minus dat kwartier om over te stappen. Er waren al berichten de wereld ingeslingerd dat de grenscontrole uitgebreid zou worden vanwege het EK dat morgen in Duitsland begint. Ik was dan ook blij vooraan in het vliegtuig te zitten. Maar het bleek allemaal voor niks; de veiligheidscontrole bij aankomst duurde even een paar minuten, maar bij de paspoortcontrole (ik kom immers Schengen weer binnen) is er verder helemaal niemand en kan ik in vijf seconden door de automatische controle. Bovendien komt het vliegtuig naar Amsterdam te laat binnen en gaan we een half uur te laat weg. De laatste vlucht van deze reis is weer eens met een mug; een Mitsubishi CRJ-900 van Lufthansa brengt me naar Amsterdam. Dezelfde dingen die ik op Münster-Osnabrück heb gezien toen ik naar Kosovo ging. De vlucht vertrekt veertig minuten te laat, we komen een half uur te laat aan op Schiphol.

Een kwartier nadat ik uitstap heb ik mijn koffer en is er tijd om langs de Febo te lopen voor een laatste vette hap deze trip. De trein brengt me zonder problemen naar huis.
Het was een trip vol avontuur, natuur en leuke mensen. Bosnië-Herzegovina is veel meer dan alleen dat land waar ooit oorlog is geweest. Het groen is alom aanwezig, het blauw van het water adembenemend. De mensen zijn er (veelal) tof en er is echt een hoop te zien. De gesprekken met de inwoners hebben me echter ook de andere kant van het land laten zien; ja, ze wonen naast elkaar en gaan gewoon met elkaar om, maar over de oorlog hebben ze het niet met elkaar. Daar zitten echt nog littekens, waarvan ik oprecht hoop dat die niet ooit opnieuw zullen worden opengehaald.
Het was weer intens, ik heb een hoop om op terug te kijken. Ik ben nu eigenlijk wel aan vakantie toe…